Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Oogstgebruiken

betekenis & definitie

Voor het machinale dorsen in zwang kwam, was het koolzaaddorsen (zaaddorsen) een feestelijk gebeuren. De arbeiders van de boer, maar ook de schoenlapper, de kastelein en een aantal jongens en meisjes deden eraan mee.

Men kreeg voldoende eten en drinken, maar geen loon. Daarom sprak men wel van plezierdorsen. Het vond op het land plaats, op een groot zaadkleed. De meeste boeren besteedden het dorsen uit aan een kleedbaas, ook wel hopman genoemd. Hij was eigenaar van het kleed en zorgde voor personeel. Hij bepaalde ook de plaats waar gedorst werd.

Waren de nodige kleden gelegd, dan werd de eerste halve poos gehouden en ging de jeneverfles rond. Daarna legden de opleggers de gezichte koolzaadstruiken op het draagkleed en de sleepjongens brachten die naar het zaadkleed. Dan werd het dorsblok door paarden, bestuurd door de blokmenner, over de leg rondgetrokken. Met gaffels werden de struiken voortdurend opgeschud door de schudden. De buitenblokschudder, ommeluut genoemd, was de baas op het dorskleed. De hondehaas voerde het gedorste stro af en rievers harkten de achtergebleven struiken uit het zaad.

Met schuifborden werd het zaad op het schoonkleed geschoven. Hier werd het zaad geschoond. Voor de laatste dracht naar het dorskleed, maakte de struikenzoeker (jongste oplegger) van riet en losse struiken een pop, de koolhaas. Hij sprong op het draagkleed, tussen de zaadstruiken van de laatste dracht en dan ontstond er grote consternatie. De opleggers en dragers wilden niet verder werken, dan nadat de hopman de haasborrel had geschonken. Daarna vertrok de stoet naar het zaadkleed, naar de boer.

Hij moest de ‘haas’ kopen. Na enig afdingen (eerst vroeg men een schaap, dan een vat bier) kocht hij hem ten slotte voor een fles jenever. Na deze rituelen werd de koolhaas onder luid geschreeuw hardhandig gedorst (haasdorsen). Het hazenbloed moest eruit geslagen worden. Aan het eind van de dag werd van het feestmaal genoten, waarbij uitbundig gezongen werd. Daarbij tracteerde de boerin op hazebloed, jenever met stroop.

Intussen waalde (koos) een jongen een meisje en kussend en over elkaar rollend bewogen ze zich over de grond. Het was een erotisch spelletje, dat soms uit de hand liep. [Van der Heide]

Lit.: Onnekes, Zeden, 28-32; Ter Laan, Volksleven II, 54, 84, 203-204; P.Th.F.M. Boekholt en J. van der Kooi (red.), Spiegel van Groningen. Over de schoolmeesterrapporten van 1828 (Assen 1996) 305-306.

< >