Financiën van het ‘Ommelander bestuur, beheerd door gecommitteerde raden. In 1804 droeg het departementaal bestuur na opheffing van het Ommelander bestuur het beheer over aan drie professionele administrateurs, bijgestaan door een amanuensis-advocaat, een rentmeester en een bode.
Bij Koninklijk Besluit van 7 februari 1825 werd bepaald dat het beheer geleidelijk zou overgaan op de Gouverneur van de provincie. De inkomsten bestonden uit de opbrengsten van goederen, verpondingen, accijnzen e.d., na 1795 alleen nog de inkomsten uit onroerende goederen en beleggingen. De uitgaven waren gering. Vanaf 1801 leverde de kas jaarlijks een bijdrage aan de plaatselijke besturen in de Ommelanden en sinds 1824 aan de gemeenten in dit gebied. Van 1825 tot 1849 kregen eigenaars of hun erfgenamen van de opgeheven redgerrechten een vergoeding uit de kas. De landsregering wilde in 1863 het beheer overhevelen naar de ontvangers van de Registratie en Domeinen, waarop de gemeenten binnen het gebied een procedure aanhangig maakten tegen de staat.
Bij arrest van de Hoge Raad van 13 mei 1870 werd het eigendomsrecht van de gemeenten erkend. De bezittingen van de kas werden verkocht en het batig saldo verdeeld over de betrokken gemeenten (1872).[Meinema]
Lit.: W.J. Formsma, Inventaris der Ommelander archieven (’s-Gravenhage 1962).