Gewelftype dat kenmerkend is voor de romano-gotiek (bijv. in Leermens, ’t Zandt, Bierum en Krewerd). Het is een bakstenen koepelgewelf, waarvan de vorm aan een halve meloen herinnert.
De gewelven zijn verdeeld in acht, zes of vier velden, die door rondstaafribben van elkaar worden gescheiden. De ribben monden uit in een sierlijk uitgevoerde sluitring. Het metselverband van de gewelfvelden kan in concentrische lagen zijn uitgevoerd, echter ook in patronen van bijv. visgraat- of keperverband. Opmerkelijk is dat de ribben geen wezenlijk dragende functie hebben. Door de geringe zijwaartse gewelfdruk zijn lisenen - in plaats van zware steunberen - voldoende om de muren te schoren.Lit.: R. Stenvert e.a., Monumenten in Nederland. Groningen (Zeist en Zwolle 1998): H.J.W. Thunnissen, Gewelven. Hun constructie en toepassing in de historische en hedendaagse bouwkunst (Amsterdam 1950).