(Slochteren 1871 - Utrecht 1963)
Onderwijsman, politicus, bestuurder, encyclopedist, ook wel Klaas genoemd. Geboren aan de Groene Dijk (Gruindiek) in Slochteren, waar zijn ouders Remko ter Laan en Metje Buurman een kleine boerderij bewoonden. Door de grote landbouwcrisis rond 1880 kwam hij al vroeg in aanraking met de armoedige omstandigheden waaronder kleine boeren en landarbeiders leefden. In twee opzichten ontwikkelde hij zich tot een opmerkelijke voortrekker: als sociaal-democraat en als leider van de Groninger Beweging. Tot zijn pensionering was hij vooral als politicus en bestuurder bekend. Kort daarvoor (1930) had hij zich ook ontwikkeld tot de motor van de Groninger Beweging, waarbinnen hij door zijn Nieuw Groninger Woordenboek (1929) al een leidende figuur was.
Na de lagere school bezocht hij de Franse school en HBS in Hoogezand-Sappemeer. Tijdens de lange wandeling naar school zou hij vaak met fabrieksarbeiders zijn opgelopen. Die brachten hem in aanraking met het socialisme. Reeds als zestienjarige haalde hij klasgenoten over om naar een toespraak van Domela Nieuwenhuis te luisteren. Door geldgebrek moest de achttienjarige Kornelis verdere studie staken en werd hij schoolmeester, eerst in Noordbroek, daarna in Sappemeer. Hij vervulde zijn dienstplicht en stond vervolgens in Appingedam voor de klas.
Hier werd hij ook hoofdredacteur van de Damster Courant. In deze jaren was hij actief in de Volkspartij, waarin vooruitstrevende liberalen met socialisten samenwerkten. Ook al door de revolutionaire stemming in het hem zo vertrouwde Hoogezand-Sappemeer schoof Ter Laan op in linkse richting. Dat bleek uit zijn bijdragen in de Damster Courant. Hij werd een overtuigd socialist en sloot zich aan bij de Sociaal-Democratische Bond. Als groot bewonderaar van Multatuli (in 1995 werd de door hem voorbereide Multatuli-encyclopedie alsnog uitgegeven) werd hij vrijdenker en geheelonthouder met een opvallend utopistisch verlangen naar een socialistische heilstaat.
Maar als man van de daad liet hij het niet bij dat verlangen. Samen met Hermannus Groustra, schoolmeester in Schildwolde, werd hij de stuwende kracht in de Vrijlandbeweging. In 1894 richtten beiden de Nederlandse afdeling van een internationale organisatie op die in Kenia een staat wilde vestigen op basis van socialistische principes. Het is er niet van gekomen. Dat had niet alleen met praktische problemen te maken, maar ook met Ter Laans gewijzigde inzichten. Hij was in 1900 van een bevlogen Domela-aanhanger lid van de SDAP geworden.
In de strijd tussen de praktisch ingestelde parlementairen en de revolutionaire antiparlementairen koos hij voor de eersten. Het opruimen van misstanden in eigen land had bij hem voortaan prioriteit. Het kiesrecht zag hij als een bruikbaar middel daartoe.
Door de betere perspectieven in het onderwijs elders was hij buiten de provincie gaan wonen. Hij stond in Dordrecht en vervolgens in Arnhem voor de klas en werd daarna hoofd van de school in Sluis. Hij trouwde met Ida Groen (1873-1946) uit Noordbroek, zuster van P. Groen, de man van het Grunneger Zangbouk. Na Sluis volgde het ‘hoofdmeesterschap’ in Delft. In deze periode behaalde hij een reeks van LO-akten en tenslotte de akte MO-Nederlands (1908).
Hij behoorde in deze jaren overigens niet tot de meest gematigde sociaal-democraten. Bij de kroning van Wilhelmina in 1898 weigerde hij de vlag uit te steken. De golven der emoties gingen zo hoog dat hij voor de oranjeaanhangers moest vluchten, zijn huis werd met verf beklad.
In 1901 trad hij eerst echt de politieke arena binnen. Het district Hoogezand-Sappemeer, waartoe ook Slochteren behoorde, kandideerde hem. Hij werd gekozen en verhuisde naar ’s-Gravenhage. Als lid van de Tweede Kamer viel hij op door zijn enorme werkkracht. Naast onderwijs werden militaire zaken zijn specialisme. Hij leefde zich niet uit in het verbreiden van pacifistische denkbeelden, maar deed er alles aan om de omstandigheden van de soldaten te verbeteren.
Daarbij viel hij niet zo zeer op door meeslepende betogen over de grote lijnen, maar eerder door zijn aandacht voor het detail. Als redacteur van het maandblad De Milicien en door zijn activiteiten in de Bond van Miliciens (dienstplichtigen) verdiende hij de eretitel ‘vader der soldaten’. Zijn politieke werkzaamheden bleven niet tot het kamerlidmaatschap beperkt. Hij werd tevens lid van de Haagse gemeenteraad, waarin hij nog als mentor van de jonge Willem Drees zou fungeren. In 1914 werd hij de eerste sociaal-democratische burgemeester in Nederland, van Zaandam. Hij combineerde dit ambt met het kamerlidmaatschap.
Hij slaagde er in Zaandam in om boven de partijen te staan. Vermoedelijk viel hem dit niet al te zwaar omdat hij zich, naarmate hij ouder werd, gematigder opstelde. Hij mocht dan anti-militarist, anti-klerikaal en anti-monarchist zijn gebleven, als praktisch ingesteld bestuurder was hij een man van de kleine stappen voorwaarts geworden.
Vooral na zijn pensionering in 1937 kon hij zich volledig aan de zaak van de Groninger cultuur wijden. Zoals andere Groningers ‘in den vreemde’ voelde hij zich nauw met zijn geboortestreek verbonden. In het voorwoord van zijn Groninger Encyclopedie, dat onder het veelzeggende kopje ‘Vaderland uit de verte’ werd afgedrukt, liet hij weten het plan te hebben met een drietal werken ‘ons eigen Groningerland uit te stallen als een doorlopende tentoonstelling’. Het Nieuw Groninger Woordenboek, de encyclopedie en een Groninger Volksleven zouden deze expositie moeten dragen. Met het woordenboek was hij al begonnen toen hij nog maar net Kamerlid was. Meer dan twintig jaar werkte hij eraan voordat het in 1929 kon worden uitgegeven.
Als basis diende het woordenboek van Molema tot wie hij in het voorwoord ‘als vanzelf een postuum dankwoord richtte. Hij vroeg en kreeg medewerking van velen. De ‘Zaandamse Groningers’ kwamen zelfs regelmatig bijeen om het ‘woord voor woord’ te behandelen. Het was een modern woordenboek vooral door de gebruikmaking van afbeeldingen en de aandacht voor niet-lexicografische aspecten in strikte zin. Zijn overzicht van het Groninger muntstelsel en de verzameling van meer dan honderd raadsels (plus oplossing) vormen daarvan een illustratie. In 1952 kwam een tweede druk uit, in vereenvoudigde spelling.
De Groninger Encyclopedie - ten tijde van WOII begonnen in samenspraak met heel wat medewerkers - werd door hem in 1954/5 in twee delen gerealiseerd. Het bleek niet alleen een vraagbaak op het brede terrein van de meer historische Groningana, maar het wilde ook een beeld geven van de ‘tegenwoordige staat van Stad en gewest’, met de nadruk op ‘nijverheid, handel en bankwezen’. Anders dan bij de vervaardiging van de eerste druk van het woordenboek werd hij gekritiseerd om zijn weinig wetenschappelijke aanpak. Met bronnen ging hij betrekkelijk eigenmachtig om, de inhoud prevaleerde bij hem man van het onderwijs - duidelijk boven de vorm. Kennisoverdracht, daar ging het hem om, ook in de vele meer of minder encyclopedische verzamelwerken over allerhande niet specifïek-Groningse onderwerpen die hij het licht deed zien.
Vooral op het terrein van de volkskunde was hij buitengewoon productief. Tot een alles omvattend handboek kwam het niet, al kwam zijn Groninger volksleven (twee delen: Verhalende folklore, 1959, en Beschrijvende folklore, 1961) er dichtbij. In een groot aantal afzonderlijke publicaties leek de popularisator Ter Laan te willen duidelijk maken dat Groningen op het punt van overleveringen, zeden en gewoonten niet onderdeed voor andere streken of provincies. Hij was een gedreven verzamelaar en zijn uitgaven bestreken een zeer breed terrein. Van volksrijmpjes en humor tot middeleeuwse legenden legde hij vast wat hem ter ore kwam of onder ogen werd gebracht. Zijn eigen herinneringen waren een belangrijke bron, want hij beschikte over een ijzeren geheugen.
In een aantal gevallen zorgde hij ervoor dat ook het werk van anderen werd uitgegeven. De Groninger Volksverhalen van E.J. Huizenga-Onnekes (1930) zijn daarvan een voorbeeld. Na WOII speelde hij ook een belangrijke rol in het Nederlands Volkskundig Genootschap. Zijn affiniteit met de volkskunde was zo groot dat ook zijn historische publicaties min of meer onder die noemer kunnen worden gerangschikt.
Ook op organisatorisch terrein diende Ter Laan de zaak van de Groninger streekcultuur, waar hij ('wonderlijke tegenstelling’ aldus Meertens) ten opzichte van zijn politieke bezigheden juist de grote lijnen in het oog hield en de details verwaarloosde. In 1930 was hij voorzitter geworden van de Vereeniging Groningen en wel op een moment dat de opheffing werd voorgesteld. Hij blies het Maandblad Groningen nieuw leven in en werd daarmee helemaal de onbetwiste leider van de Groninger Beweging die van dat moment af buiten-provinciaal van karakter is. Als voorzitter wist hij de beweging afzijdig te houden van het racistisch getinte regionalisme dat door de nationaal-socialisten gepropageerd werd. In 1961 nam hij afscheid. Daarnaast was hij redacteur van het vanaf 1949 zelfstandig verschijnende maandblad van de vereniging, Dörp en Stad.
Toen de Winschoter Courant met een Groningstalige bijlage ‘Haim en Heerd’ begon, werd hij hiervan eveneens redacteur. Hij was een veelgevraagd spreker en in elk opzicht de verpersoonlijking van het Groningen-gevoel. Toch kwam er vooral in de latere jaren en met name vanuit de provincie Groningen kritiek. Dat had met het conservatisme en het niveau van Dorp en Stad te maken dat op financiële gronden bovendien lange tijd weinig aandacht kon besteden aan de vorm. De initiatiefnemers van het kritische tijdschrift 't Swieniegeltje en met name de strijdbare Willem Diemer namen Ter Laan onder vuur. De polemiek zou uitgroeien tot de ‘Grunneger Kwestie’ waarin traditie stond tegenover vernieuwing.
Desondanks groeide de viering van zijn tachtigste verjaardag in 1951 te Slochteren uit tot een ware manifestatie. Het monument in zijn geboortedorp herinnert er nog aan.
Twee jaar later werd een belangrijke mijlpaal bereikt, zij het niet helemaal naar zijn wens. Met overtuiging had hij de wetenschappelijke erkenning van het Gronings bepleit. Een leerstoel aan de Rijksuniversiteit was daartoe voorwaarde. Het werd een professoraat in de Nedersaksische taal- en letterkunde gevolgd door de instelling van het Nedersaksisch Instituut. In hetzelfde jaar verscheen zijn Proeve van een Groninger Spraakkunst. Als 82-jarige vatte hij de meeste taalkundige opvattingen uit zijn woordenboek hierin samen.
Het was pioniersarbeid, maar eerder het werk van een missionaire liefhebber dan van een professioneel taalkundige. In 1961 nam de negentigjarige afscheid van het Genootschop (zoals de vereniging inmiddels heette) en van Dorp en Stad. Hij verdween naar de achtergrond. ‘Een mens komt dagen te kort’, liet hij aan de auteur Rein Brouwer weten. Het typeerde hem een leven lang.
Zijn belangrijkste werken naast de al genoemde zijn: De riekdom van de Grunneger toal (1924), Laandjebloumen (met G.W. Spitzen en G. Stel, 1925), Groninger overleveringen (2 delen, 1928, 1930), Prophecye van Jaarfke (1931), Nederlandse overleveringen (2 delen, 1930), Olipodrigo, dat is 't malle-kostersboek (1933), Encyclopedisch woordenboek voor Groot-Nederland (1937), Groningen voor honderd jaar (1937). Joodse overleveringen (1937), Grunneger mollebonen (met J. Barkman en G.R. Jager, 1939), Woordenboek van de vaderlandse geschiedenis (1939), Wat de torens vertellen (1940), Letterkundig woordenboek (1941), Van Goor’s aardrijkskundig woordenboek van Nederland (1942), Maark en pit.
Stoere woorden in de Grunneger toal (1943), Humor in Grunnegerlaand (1948), Folklore in de Nederlandse overleveringen (1949), Folkloristisch woordenboek van Nederland en Vlaams België (1949), Fransen en Kozakken (1949), Groningen voor een eeuw (1949), Middeleeuwse legenden uit Gronigerland (1949), Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen (1950), Grunneger riemkes, taimkes en spreukjes (1951), Hoezen van Gruindiek. Grunneger vertelsters oet laankmanstieden (1951), Geschiedenis van Groningen (1959), Andermans wijsheid (1961), Folklore in de Groninger letteren (1961), Geschiedenis van Slochteren (1962), Mythen, sagen en legenden (1963).
In dit alles toont de gedreven verzamelaar van feiten en feitjes zich een meester in de herhaling. Veel van deze boeken werden, soms onder een andere titel, ook herdrukt; hier zijn alleen de eerste drukken genoemd. De Stichting ’t Grunneger Bouk reikt - sinds 1985 - jaarlijks de K. ter Laan-prijs uit aan personen die zich verdienstelijk hebben gemaakt op het terrein van de Groninger taal en cultuur.
[Van der Kooi, Oldenhuis, Reker, Van der Veen]
Lit.: E. de Jonge e.a. (red.). Een mens komt dagen te kort. Over Kornelis ter Laan (1871-1963) (Veendam en Groningen, 1990): S. Reker, ‘Heeroma als deus ex machina. Het ontstaan van de Nedersaksische leerstoel', Driemaandelijkse Bladen 50 (1988) 112-136: O. Knottnerus, ‘Klaas ter Laan (1871-1963)' in: Piet Hoekman e.a. (red.), Een Eeuw Socialisme en Arbeidersbeweging in Groningen 1883-1983 (Groningen 1986): P.J. Meertens, ‘Kornelis ter Laan’, JMNL (1964-1965) 85-95: J.S. van Weerden, ‘Kornelis ter Laan 1871-1963’, GVA 1964,3-12; ‘K. ter Laan-nummer’, Driemaandelijkse Bladen 13, afl. 2-3 (1961).