Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Kinderrijm en -lied

betekenis & definitie

Net als in de cultuur van de volwassenen (volksrijm, volkslied) speelden ook in de Groninger kinderwereld liedjes en rijmpjes een grote rol. De kleinste kinderen werden bijv. met wiegen- en knieliedjes blij gemaakt en rustig gehouden en iets ouder geworden werden hen met leerrijmpjes, vingerrijmpjes bijv., allerlei vaardigheden bijgebracht.

Voorbeelden:Suze naanje, ‘k waige die,

Wast doe wat groter, din slaig ik die;

Nou bist doe nog veuls te klaain,

Mouten wat deur de vingers zain.

Haandjes kold en votjes kold,

Dat dut mie gain wonner,

Trek dien hooskes en schoujes mor oet

En kroep mor bie mie onner.

"k Heb nog gain eten had, zee Doemelot;

Din most wat kriegen, zee Likkepot;

Oet moekes kaastje, zee Laange Luit;

Doar kins wat vienen, zee Vingering;

Dat zei 'k tegen moeke zeggen, zee 't Klaaine Ding.

Later leerden de kinderen talloze rijmen en liedjes die hoorden bij de kinderspelen en het aftellen daarbij (aftelrijm). De meeste rijmpjes komen voor bij de jongensspelen, veel liedjes (soms ellenlange) bij de meisjesspelen, vooral bij het touwtjespringen, het schommelen en het wipwappen. Bij het laatste bijv.:

Hoog op de klompen,

Voader dij is dronken,

Laive mouder, schraiv moar nait,

Voader is zo dronken nait.

Vaste liederen hoorden bij de bedeloptochten, al of niet met de rommelpot, met bijv. Pasen, Pinksteren, Sint Maarten, Nieuwjaar en Driekoningen. Ook met Sinterklaas beschikten de kinderen over een ruim repertoire. En als ze niet meer in hem geloofden, zongen ze:

Sunt Nikloas kin nait meer komen,

Want hai is aljoaren dood;

Hai ligt in de kerk van Romen,

Mit sien haaide billen bloot.

Zo waren er overal en nergens rijmpjes en liedjes op. Regende het bijv. dan klonk:

Regen, regen, mooie weer,

Pannen wonen nat;

Doar komen twij soldoatjes aan,

Dij valen plat op ’t gat.

Dachten ze, dat een jongen en een meisje elkaar wel aardig vonden, dan zongen ze:

… en ... zeilen trauwen

Mit mooi lintje om de mauwen,

Eerst ien 't stro en den ien 't hooi,

O wat gaait zuk trauwen mooi!

Vooral scheldrijmpjes waren geliefd. Schellen dut nait zeer, maar effect heeft het wel. Er waren bijv. scheldrijmpjes op beroepen (ambachtsrijm), plaatsen (plaatsrijmen), dieren (koekoek, ooievaar), dieven, roodharigen en allerlei voornamen. Voorbeelden:

Daif, daif, daan,

Möm mos der aan,

Overmöm kop of,

Betovermöm op 't kerkhof.

Rooie vos,

Laat mij los,

Laat mij leven,

Of ik zal je een doodtrap geven.

Geze, goze, meeg in hoze,

Meeg in 't glas,

Mainde dat 't bitter jannever was.

Graitje, Graitje, grobbegat

Het vannacht n vrijer hat.

Haarm, is brij al waarm?

Nee Paiter, hai mot noch haiter.

Lit.: NGW; Ter Laan, Volksleven II, Riemkes.

< >