Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Kerkbouw, gereformeerde

betekenis & definitie

Onder gereformeerd worden hier alle uit de Afscheiding (1834) en de Doleantie (1886) voortgekomen denominaties verstaan. Na aanvankelijke tegenwerking door de overheid konden de Afgescheidenen vanaf 1839 eigen kerkgebouwen stichten; deze hadden echter geen architectonische pretentie.

Tot de brand in 1994 bood het zaalkerkje van Kiel-Windeweer (1858) het beste voorbeeld van een gebouw uit de vroege periode van gereformeerde kerkbouw. Na 1860 verrezen er minder ascetische kerkgebouwen; bij de meeste heeft de voorgevel gestucte pilasters en hoekblokken en vaak ook een dakruiter. Boven de ingang is gewoonlijk een orgelgalerij aangebracht, aan de korte zijde ertegenover staat de kansel, geflankeerd door de kerkenraadsbanken. Een goed voorbeeld is de kerk van Thesinge uit 1876, waarvan bovendien het interieur gaaf bewaard is gebleven. In Uithuizen (1866), Middelstum (1870) en Baflo (1877, maar sterk verbouwd) is het voorportaal tot torenonderbouw uitgebouwd.Na de Doleantie van 1886 onderging de gereformeerde kerkbouw vooral door toedoen van Tjeerd Kuipers een modernisering. Ook de liturgische opvattingen van de voorman der gereformeerden, Abraham Kuyper (vooral in Onze Eeredienst, 1911), droegen bij tot een grotere ontvankelijkheid voor een verzorgde vormgeving. De grotere kerken hebben nu vaak een T-vormige plattegrond, waarbij in de korte arm centraal in een nis een platformkansel met opgangen aan weerszijden is geplaatst; de kerk van Roodeschool is hiervan een voorbeeld, maar soms is deze vorm eerst ontstaan door latere uitbreiding (Winsum, 1906; Uithuizermeeden, 1922). De Zuideren de (gesloopte) Westerkerk in Groningen zijn beide door Tjeerd Kuipers ontworpen, evenals de zeer verzorgde kerk met hoge toren van Wildervank (1911). Ytzen van der Veen, betrokken bij de bouw van deze twee stadskerken, ontwierp onder andere de kerken van Spijk (1905) en Zuidwolde (1908). In de jaren ’20 raakte deze op Berlage geïnspireerde bouwwijze vermengd met het expressionisme van de Amsterdamse School (Noorderkerk Groningen, 1920, Kuiler en Drewes); geheel expressionistisch is de Oosterkerk in Groningen (1929, Kuiler en Drewes); terughoudender is de Jeruzalemkerk, eveneens in Groningen (1927, G.

Hoekzema Kzn.). Het door Henry Rots ontworpen kerkgebouw in Grijpskerk (1938) is typerend voor de verstrakking die de op de Amsterdamse School geïnspireerde architectuur in de loop van de jaren ’30 heeft ondergaan.

Verreweg de belangrijkste ontwerper van gereformeerde kerken is Egbert Reitsma. Ook hij werkte in de stijl van de Amsterdamse School, zoals blijkt uit zijn verbouwing van de Parklaankerk in Groningen (1926). De kansel- en orgelwand was een spektakelstuk van kubische vormen; kleurige reliëfs in de constructivistische trant van Wobbe Alkema onderbraken de glas-in-lood-panelen van het bovenlicht. Reitsma’s fraai gesitueerde kerk te Appingedam (1928) met karakteristieke parabolische spanten toont in sommige details bovendien de invloed van W.M. Dudok. Geïnspireerd door Reitsma bouwde Berend Jager kerken in Oostwold (1930) en Kantens (1932) en Albert Wiersema in Onderdendam (1933) en Westeremden (1934); na de oorlog zou laatstgenoemde nog de Martyriakerk in Bedum bouwen. Ook de kerk van Oldehove (Van Wijk en Broos, 1929) is ondenkbaar zonder het voorbeeld van Reitsma.

Later bouwde Reitsma traditionalistischer (Goede Herderkerk Bedum, 1936; hierbij was Wiersema medewerker). Na de oorlog ontwierp Reitsma in samenwerking met zijn zoon Lammert de Goede Herderkerk in Groningen (1956), die vooral vermeldenswaard is vanwege de moderne plastische vormgeving. In al zijn ontwerpen behield de baksteen echter een essentiële expressieve werking. Centraliserende, veelal achthoekige plattegronden hadden nu zijn voorkeur (Grootegast, Scheemda en Stadsparkkerk Groningen, alle 1958; Loppersum 1965). Traditioneler en eenvoudiger is het werk van Hindrik Eldering. De kerk met dwars geplaatste zadeldaktoren in Zuidhorn (J. Bosma, 1951) verraadt de invloed van de Delftse School.

De laatste bloeiperiode vormden de jaren ’60, toen vooral nieuwe wijken van kerken werden voorzien. Deze ontwerpen sluiten geheel aan bij de moderne tendens in de architectuur van die tijd, zoals te zien was aan de inmiddels verdwenen Magnaliakerk in Groningen (D. Broos, 1960). Een tentdak en een betonnen klokkentoren onderscheiden de Opstandingskerk, eveneens in Groningen (C. Groen, 1967; recentelijk uitgebreid). Bij de onder invloed van moderne Scandinavische architectuur ontworpen christelijke gereformeerde kerk in Stadskanaal (J. Sterenberg, 1961) heeft een pyloon van betonnen segmenten de traditionele toren vervangen.

[Van der Ploeg]

Lit.: G. de Jong en K. van der Ploeg ‘Gereformeerde kerken in de provincie Groningen’, Groninger Kerken 10 (1993) 5069, 90-107; P. Karstkarel, ‘Rooms en fijn. Symboolwaarden van ruimtelijke modellen voor de kerkbouw bij Pierre Cuypers en Abraham Kuyper aan het einde van de negentiende eeuw'. Mededelingen van het Instituut voor Liturgiewetenschap van de Rijksuniversiteit te Groningen 16 (september 1982) 74-88; K. van der Ploeg. ‘Gereformeerde kerken in de provincie Groningen: een late nalezing’, Groninger Kerken 14 (1997) 9599- R. Steensma en C.A. van Swigchem (red.), Honderdvijftig jaar gereformeerde kerkbouw (Kampen 1986).

< >