Dominicaner priorij te Groningen. In 1308 schonk de prefect van Groningen, Ludolf van Gronebeke, een stuk grond binnen Groningen aan de prior van Winsum, Conrardus, een familielid van hem.
Deze stichtte hier een dochterklooster, dat al in 1308 een bijdrage moest betalen aan de provincie Saxonia. De paus keurde de stichting in januari 1310 goed. Er mochten dertig broeders wonen; dit werd in datzelfde jaar bevestigd door het generaal-kapittel in Piacenza. Het complex lag aan de Ebbingestraat OZ tussen de stadsmuren en de Jacobijnerstraat, terwijl aan de oostzijde een openbare straat moest blijven als scheiding met de Moderne Devoten. Delen werden verhuurd en men nam proveniers op. Het grondbezit was zeer beperkt: 3413/4 gras en juk en enig veen in Zuidlaren.
De termijngrenzen werden afgebakend door overleg met de kloosters te Zwolle, Leeuwarden en Osnabrück. Het klooster sloot zich in 1506 na enkele eerdere mislukte pogingen tot hervorming aan bij de Congregatio Hollandiae. Het klooster te Winsum werd er in 1580 mee samengevoegd. In 1594 moesten de dominicanen via ’s-Hertogenbosch uitwijken naar Brussel en Mechelen, waar de laatste broeder in 1639 overleed. Daarmee was een einde gekomen aan dit klooster.Lit.: F.J. Bakker, Bedelorden en begijnen in de stad Groningen tot 1594. Groninger Historische Reeks 3 (Assen 1988).