Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Gomarus, franciscus

betekenis & definitie

(Brugge 1563 - Groningen 1641)

Theoloog. Studeerde in Straatsburg, Neustadt, Oxford en Cambridge, maar werd vast in de leer gevormd in Heidelberg, waar hij ook promoveerde. Vanaf 1587 was hij predikant in Frankfurt a.M., vanaf 1594 hoogleraar te Leiden, waar het geschil tussen hem en Arminius ontbrandde over de predestinatie. Gomarus verdedigde de opvatting dat God in zijn eeuwig besluit sommigen tot geloof en eeuwig leven had bestemd, anderen in hun verdorvenheid liet, waardoor de verdoemenis hun bestemming was. Deze strijd verplaatste zich vanuit de universiteit naar de kerkelijke gemeenten en vervolgens naar de politiek, omdat de regenten, onder wie raadpensionaris Oldenbarneveldt, invloed wilden uitoefenen op de kerk. Daarmee stemden de Arminianen in; de Gomaristen eisten echter autonomie op voor de kerk in dogmatische geschillen.

Doordat beide groepen een nationale synode wensten, werd de landsregering toch in de kwestie gemengd. Met de benoeming van Conrad Vorstius uit Steinfurt als opvolger van Arminius, door wie Gomarus de kern van de Reformatie bedreigd zag, kon Gomarus niet instemmen. Daarom vertrok hij in 1611 naar Middelburg waar hij professor werd aan het contraremonstrants Collegium Theologicum. In 1615 werd hij benoemd aan de theologische academie van Saumur, waar hij een geschil kreeg met de hugenootse theoloog Ph. du Plessis-Mornay (1549-1623). Hoewel principieel, was hij toch ‘ligt te verzoenen en vrij van kwaedaertigheid’. Vanaf 1618 tot in 1640, zijn rustigere dagen, was de geleerde Gomarus hoogleraar te Groningen.

De macht van de gewestelijke overheid was hier toereikend om de theologische geschillen binnen de collegezalen te houden en buiten het grote publiek. Gomarus heeft zich in Groningen van plaatselijke controversen onthouden, gaf, net als in Leiden, trouw zijn colleges, frequenteerde allerminst de regenten maar heeft zich gewijd aan de vorming van streng calvinistische predikanten.

In 1618-1619 was hij lid van de synode te Dordrecht. Om zijn vertrouwdheid met de oorspronkelijke bijbeltalen werd hij aangewezen voor de revisie van de vertaling van het Oude Testament. Hij heeft zich vooral gewijd aan de exegese van de evangeliën van Mattheus, Lucas en Johannes. In zijn laatste werk vergeleek hij de schoonheid van de psalmen Davids met die van de Griekse dichters. Zijn verzamelde werken zijn in 1645 te Amsterdam door Groninger leerlingen in drie folianten uitgegeven.

[Linssen]

Lit: Boeles, 'Levensschetsen’, 13-14; I. van Dijk, ‘Franciscus Gomarus’ in: Academia Croningana 1614-1914 (Groningen 1914) 338-346; G.P. van Itterzon, Franciscus Gomarus (’s-Gravenhage 1929).

< >