Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Frederik iii, koning van duitsland

betekenis & definitie

(1440-1493)

Tegenspeler van de Bourgondische hertogen (Filips de Goede, Karel de Stoute), die streefden naar de vorming van een Fries koninkrijk, waar ook Groningen en Oost-Friesland deel van moesten uitmaken. De eerste keer dat daar melding van gemaakt werd, was in 1447/48. Vervolgens speelde de kwestie een rol bij het optreden van Filips in 1456. Frederik stuurde hem een missive waarin hij hem waarschuwde voor zijn optreden (1457). De koning trachtte zijn greep op Friesland in 1460 te vergroten door te wijzen op de schulden die Friesland had en de kwestie van de potestaat ter sprake te brengen. In dit kader paste ook de verheffing van de hoofdeling Ulrich Cirksena tot graaf in Oost-Friesland (1464).

De politiek van Filips werd door zijn zoon Karel de Stoute voortgezet. Deze nodigde in 1469 vertegenwoordigers van Friesland en van de stad Groningen uit voor overleg in ’s-Gravenhage. De stad riep de hulp in van de bisschop van Utrecht, David van Bourgondië en het Utrechtse generaal-kapittel. Toen Karel in 1473 Gelre had onderworpen en van plan schijnt te zijn geweest naar Friesland op te rukken, nodigde de keizer hem uit in Trier voor overleg over een koningskroon. Dit mislukte. Wel sloot Karel een verdrag met de graaf van Oldenburg om gezamenlijk tegen Friesland op te treden.

Om de positie van Friesland te versterken verklaarde Frederik West-Friesland en Klein-Friesland (de Ommelanden) tot rijksonmiddellijk gebied en keurde hij een verdrag dat in 1473 tussen de Ommelanden en de stad Groningen gesloten was goed. Na de dood van Karel in 1477 werd het Bourgondische gevaar ingetoomd door het huwelijk van zijn zoon Maximiliaan met de Maria de Rijke, dochter van Karel de Stoute.

De bemoeienis van Frederik met het Friese gebied beperkte zich nu verder tot de kwestie van de jaarlijkse schatting en het potestaatschap.

[Bakker]

Lit.: O. Vries, Het heilige Roomse Rijk en de Friese vrijheid (Leeuwarden 1986).

< >