Het dialecttoneel behoort tot de opvallendste facetten van de Goninger streekcultuur. Het oudste bekende toneelwerk is het in het stad-Gronings geschreven Et en Fret uit 1793.
Het betreft eerder een boertig leesdrama dan een echt toneelstuk. In de eerste helft van de 19de eeuw werden er vooral eenvoudige samenspraken in de ‘Groningse tongval’ opgevoerd. Zij kenmerkten zich enerzijds door ongecompliceerde humor en anderzijds door een morele boodschap. Dat laatste gaf soms de doorslag om op de bijeenkomsten van de departementen van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen opgevoerd te worden. Zonder zo'n verheven strekking vond het Nut het Gronings te plat. De rederijkers deelden die mening en achtten het voordragen en acteren in het dialect in strijd met de beschaafde ontspanning die zij nastreefden.
Nochtans mochten de samenspraken en de daaraan verwante schuitepraatjes zich in een grote populariteit verheugen. In lang niet alle gevallen is de auteur bekend, maar M.P. Laurman (Dialectophilus) en dominee Geert Jans Cool behoren tot de bekendste auteurs in dit genre. In de tweede helft van de 19de eeuw beïnvloedden ook Oost-Friese auteurs het dialecttoneel. Zo werden de kluchten van Enno Hektor over de boerenknecht Harm in Groningen gespeeld. Van belang was het initiatief van de rederijkerskamer Praedinius in Winsum.
In 1884 schreef ze een prijsvraag voor toneelwerken in het Gronings uit. De Veendammer C. Sinnige won de eerste prijs met Drei Geerten. Twee jaar later schreef hij het populaire Antje van Duren. Daarin staat het thema centraal dat tot na WOII het toneel zou beheersen: de niet geaccepteerde liefde van de rijke boerenzoon voor zijn minder gefortuneerde uitverkorene, dan wel de passie van de rijke boerendochter voor haar minnaar van eenvoudige komaf. Geen tegenstelling werd op de planken meer gevarieerd dan die van liefde versus geld.
In dezelfde periode kreeg Groningen in de auteur-uitgever J. Bakker haar schrijver van kluchten, een genre dat onverminderd bij het publiek zou aanslaan. De zegetocht van de Groninger Beweging in de periode tussen de beide wereldoorlogen vond ook op het toneel zijn weerslag. De verpersoonlijking van de opbloei van de streektaal, Gerard Willem Spitzen (Geert Teis Pzn.), zette zelf de toon. Vooral in De Grond is de sfeer van de Duitse Heimatliteratuur te herkennen. Van zijn stukken beleefde vooral Dizzepie-Dizzepu tal van opvoeringen.
Ongekroonde koning van de klucht werd Jan Zijl. Tot aan het eind van de 20ste eeuw werden zijn krakers, zoals Wel is boas? en Klopsmoa vragt n nij hoesholderske, op de planken gebracht.Door de toenemende belangstelling voor het repertoire in het Gronings hielden verscheidene schrijvers zich met het toneel bezig. Opvallend was het aandeel van vrouwelijke auteurs. Bijzonder geliefd was het werk van G. Hamstra-Vos en C. Hoekstra Kloosterhuis. Ook de stukken van E.
Leeuwerke-Schansema en G. Melles-van der Meulen werden veel gespeeld. Daarnaast werden de stukken van Jacob Kremer, K.H. Spijkman, Evert Marema, jan Faber, H.E. Buurma, Jan Fabricius (Jan Drent) en E. Speelman (i.s.m.
Simon van Wattum) vaak meermaals uitgevoerd. Volle zalen trok ook Herman de Boers 't Schip ‘De Aalmacht’. Maar nooit was
het applaus groter dan voor Groningens eerste musical De Lindenbörg van H.G. Bleeker. Liedjes als De olle speulman en n Grunneger is aaltied nummer ain werden enorm populair. Later bewerkte Bleeker zijn succesproductie tot het toneelstuk Ernst van de Lindenbörg. Ook De Eelemoaheerd is van zijn hand. Van de auteurs, die ook vanwege hun proza en/of poëzie bekend waren, schreven Wiert J.
Eelssema (Jan Hendrik Vos), J.H. Riddering, Ger Griever, Jan Bus (Jan Haikens), B.H. Broekema en G. Stel (Germ Elst) met succes voor het toneel. Toneelfondsen als De Noordstar van Mulder in Groningen boden de Groninger amateur-toneelspeler voldoende keuze. Tot een waar centrum van de amateurtoneelkunst in de streektaal ontwikkelde zich de Grunneger Sproak.
Niet alleen stimuleerde ze auteurs met haar prijsvragen, maar haar toneelafdeling vervulde tot ver na de oorlog min of meer een voorbeeldfunctie. Een acteur als Koos Kerstholt was bekend in de hele provincie. In de Groninger toneeltraditie betekende WOII geenszins een breuk. De vooroorlogse stukken bleven in het repertoire en nieuwe werden in dezelfde geest geschreven en op de planken gebracht. Een ernstig stuk in drie bedrijven, gevolgd door een korte klucht: ziedaar de onvervalste Groninger toneelavond. In de pauzes koffie, getapt uit de kraantjespot.
Maar wat lang stand hield, dreigde op den duur toch vast te lopen. Een wereld in verandering leek aan het dialecttoneel voorbij te gaan. Het was de directeur van de Groninger "Stadsschouwburg Ton Post die in 1973 de knuppel in het hoenderhok gooide. Hij bracht de Groningstalige theaterproductie Waark van Simon van Wattum. Modern, geëngageerd toneel, zoals er tot dusver niet eerder in de streektaal was gespeeld. Het initiatief leidde tot het ontstaan van de toneelgroep Waark die vrijwel jaarlijks verrassende producties zou brengen.
Zij bezocht daarmee zowel dorpshuizen als theaters. Na Waark volgden, in de regie van Anne Marie Prins, stukken van Bertolt Brecht. Harm Jan Tuin was de vertaler/bewerker. Later werd met verschillende regisseurs gewerkt, onder wie Roelof Pieters en Harm-Ydo Hilberdink. Behalve stukken uit het wereldrepertoire, vaak in vertaling van Gré van der Veen, werden ook nieuwe Groninger werken gespeeld. Ficus en Vitroazie en de monoloog De Kramsvogel van Gré van der Veen, Scholten Zienent van Gert Fokkens en Verjoardag van Bouke Oldenhof waren daarvan spraakmakende voorbeelden.
Waark vond navolging: ook de Grunneger Sproak vernieuwde het repertoire. Nochtans bleven vele toneelverenigingen, ook die van de Grunneger Verainens buiten de provincie, wars van al te veel verandering. Meer in het traditionele spoor bleef een toneelschrijver als Gerard Lunshof. Ook de (vertaalde) stukken van de Drentse auteur Bart Veenstra ademen een vergelijkbare sfeer. In vele dorpen, waar import-Groningers kwamen te wonen, werd de toneelcultuur aangepast aan de veranderde omstandigheden. Betraden de amateur-acteurs in het ene jaar het podium van het dorpshuis in een Nederlandstalig stuk, in het jaar daarop was het de beurt aan toneel in het Gronings.
Soms ging de flexibiliteit zo ver, dat de teksten van de rollen eenvoudig werden aangepast aan de tongval van de acteurs: dialecttoneel, voorzover dat mogelijk was. Zie ook toneel.
[Van der Veen]