Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Den ham

betekenis & definitie

Gron.: Ham.

1. De oude naam van de streek in de gemeente Loppersum tussen de dorpen Loppersum, Stedum en Westeremden. Hier stond de voormalige borg Duirsum; Johan de Mepsche was er bewoner van; hij stierf er in 1585 aan de pest. In 1633 verkochten de erfgenamen de borg aan de Groninger koopman Jan Jansen Mabe en de raadsheer Peter Fokkers. Latere bezitters waren Hero Maurits Ripperda van Farmsum en Rengers van Farmsum. Hij is gesloopt omstreeks 1727.
2. Dorp in de gemeente Zuidhorn; ten W. ervan ligt de omgrachte boerderij Hamsterborg, voorheen een borg (ook wel Piloersema), onder anderen bewoond door leden van de familie De Mepsche, nu een boerderij.

De middeleeuwse kerk of kapel werd in 1729 vervangen door de huidige kerk. Hiervoor zijn de stenen van het oude gebouw benut. Preekstoel en banken komen uit de 18de en 19de eeuw. In de kerkvloer liggen 25 grafzerken; de oudste dateert van 1573. Het orgel is een geschenk van Menno Willemsen (gest. 1898).

Schimpnaam voor de inwoners: Katten en Zoepenbrijpenzen.

3. Streekdorp in de gemeente Bellingwedde tussen Oudeschans en de Duitse grens aan de Hamsterweg langs het Hamsterdiep.
4. Oude naam van Kolham. Oudere inwoners spreken bijvoorbeeld nog van de Hamster school.

Ham betekent: a) omheind stuk land, b) aangeslibd stuk land aan een water.

Lit.: M. ten Broek, ‘In den Ham bij Loppersum’, GVA 1932, 97-160; 1933, 1-54; Formsma, Ommelander borgen en steenhuizen, 223-227 [Duirsum] en 148-151 [Piloersema]; H. Boels en J. Arkema, Een klooster, drie dorpen: geschiedenis van Aduard, Den Ham en Den Horn 1192-1992 (Bedum 1992); J.J. Delvigne e.a., Den Ham en Fransum door de jaren heen (Bedum 1996).

< >