(Burgsteinfort 1804 - Groningen 1869)
Medicus. Studeerde in Kopenhagen en Leiden waar hij in 1835 promoveerde. Aanvankelijk was hij arts te Zwolle. De Staten van Stad en Lande trotseerden in 1851 een aloud vooroordeel door hem, hoewel van joodse afkomst, als hoogleraar te benoemen voor fysiologie, aanvankelijk als buitengewoon, sedert 1858 als gewoon hoogleraar. Hij hield zijn intreerede en ook zijn rectorale rede in 1862 in het Nederlands en niet in het Latijn, zoals toen gebruikelijk was. Van Deen zocht aansluiting bij de Duitse materialistische wetenschapsbeoefening: ‘Geen stof zonder kracht, geen kracht zonder stof.
Hij was bevriend met de medici J. Moleschott (1822-1893) en F.C. Donders (1818-1889).
Terwijl tot dan teksten uit de Oudheid en de bijbel nog vaak de basis en het uitgangspunt vormden om kennis te verwerven - het kenmerk bij uitstek van de humanistischfilologische methode die ook opgeld deed in de medische discipline - veranderde deze wetenschap in de 19de eeuw wezenlijk van karakter door experimenteel fysiologisch onderzoek. Van Deen was in Groningen de eerste vertegenwoordiger van deze natuurwetenschappelijke richting en had al voor zijn komst belangrijke ontdekkingen gedaan betreffende het zenuwstelsel. Bij zijn aantreden vroeg hij dan ook aan de curatoren toestemming om een laboratorium in te richten om dierexperimenten te kunnen doen. Overtuigd van de noodzaak van vernieuwing, willigden zij dit verzoek in. Voorlopig werd de collegekamer voor anatomie in het Algemeen Provinciaal, Stads- en Academisch Ziekenhuis aan de Munnekeholm voor dit doel ingericht. In 1866 kreeg Van Deen zijn eigen, speciaal daartoe gebouwd fysiologisch laboratorium, het eerste in Nederland.
Zijn onderzoeking naar het zenuwstelsel heeft hem een blijvende naam in de geschiedenis der fysiologie verschaft. Het dagboek van de proeven die in dit laboratorium werden uitgevoerd, bevindt zich in het Universiteitsmuseum te Groningen.
Van Deen was lid van de staatscommissie ter voorbereiding van nieuwe geneeskundige wetten.
[Linssen]
Lit: Boeles, ‘Levensschetsen', 160-161; G.C. Nijhoff, ‘De hoogleraren in de faculteit der geneeskunde... van 1614 tot 1914’ in: Academici Groningana MDCXIV-MCMXIV (Groningen 1914) 316-317; Huizinga, VW VIII, 241; F. Huisman en C. Santing, Medische geschiedenis in regionaal perspectief. Groningen 1500-1900 (Rotterdam 1997) 4.