Lekenbroeders, vooral in de cisterciënzerkloosters. Ze legden wel een kloostergelofte af, maar waren grotendeels vrijgesteld van koordienst.
Zij vervulden over het algemeen leidende posities in de economische bedrijvigheid van een klooster. Zij vormden oorspronkelijk een aparte tweederangsgroep binnen de kloostergemeenschap, waardoor zij zich achtergesteld voelden. Gezien hun aantal (ca. twee conversen op een monnik) kregen ze in de 14de eeuw een overheersende positie waar ze misbruik van maakten. Zij mochten buiten de kloostermuren optreden als handelaars van de kloosteroverschotten, maar misdroegen zich nog al eens (zeeroof). Boingus had bezwaren tegen hun aantal en positie.