Stad-Groninger geslacht, vanaf 1377 vermeld en vanaf de 15de eeuw ook behorend tot de Ommelander adel. Verschillende leden waren betrokken bij de partijstrijd rond 1413.
Bij de coup door de partij van Coppen Jarges werden Allert en Hendrick Clant doodgeslagen. Wybrant Clant wist te ontkomen. Na de herovering van de stad keerde de familie terug en vervulde hoge stedelijke functies. Hendrick Clant, kanunnik te Keulen, was in de jaren daarna keizerlijk gezant. Zijn neef Otto Clant was tussen 1427 en 1457 vele jaren burgemeester van de stad. Al in de 15de eeuw ontstonden de tak op Nittersum in Stedum en de tak in Leermens en Warfhuizen, waar zij goederen verwierven door huwelijken met erfdochters van de families Nittersum en Ter Borch.
Deze laatste tak stierf uit en de borgen Boelsiersema en Ter Borch kwamen aan hun erfgenamen Ubbena en Gaykinga. De talrijke nazaten van Egbert Clant (gest. na 1521) en Teteke Nittersum hadden in de 16de eeuw vele borgen in bezit, waardoor verschillende takken ontstonden. Van zijn broers Lubbert en Harmen Clant, beide burgemeesters van Groningen, stammen onder meer takken in Godlinze, Oost-Friesland, Friesland en Kampen, die in de 16de en 17de eeuw uitstierven.De meeste Clanten in de 17de en 18de eeuw behoorden tot de takken Stedum, Nijenstein en Hankema. Stamvader is Egbert Clant (ca. 1535-1590) van Stedum, die tot de anti-Groningse partij in de Ommelanden behoorde. Hij was tevens een gematigd aanhanger van de Reformatie. Hij was in 1579 een van de ondertekenaars van de Unie van Utrecht namens de Ommelanden en moest een jaar later in ballingschap gaan. Hij vestigde zich in Bremen, waar hij ook stierf. Van daaruit bleef hij actief onder de Ommelander ballingen die zich het meest in Oost-Friesland ophielden, en was onder andere lid van de Raad van State onder Anjou.
Tussen Clant en de Ewsums bestond rivaliteit, die echter verzoend werd door een - kortstondig - huwelijk tussen zijn dochter Sophie en Ulrich van Ewsum (1582). De confiscatie van Clants goederen in de Ommelanden werd opgeheven in 1587, op voorspraak van de pastoor en officiaal Werninck te Middelstum bij Verdugo, in opdracht van Johan Rengers ten Post.
Nittersum in Stedum bleef aan de nazaten van Egbert Clant uit zijn eerste huwelijk. Van hen is Adriaan Clant (1599-1665) het bekendst geworden, doordat hij in 1648 namens de Ommelanden de Vrede van Münster tekende. De prachtlievende zoon Johan Clant (1624-1694), die Nittersum herbouwde, liet voor zijn overigens verder onbeduidende vader een grafmonument in de Stedumer kerk plaatsen (1672), gemaakt door Rombout Verhulst. De hoofdtak-Stedum stierf in 1696 met Johans dochter Elisabeth uit.
Een zoon uit het tweede huwelijk van Egbert was Edzard Jacob Clant (1584-1648), die in 1627 het vervallen Scheltemahuis in Zandeweer kocht. Hij liet het vervangen door een modern buitenhuis, Nijenstein, waar hij een grote staat voerde. De bloeitijd van de borg Nijenstein viel echter pas in de 18de eeuw, onder de familie Alberda.
De zoon Derk Jacob Clant (1638-1700) uit het tweede huwelijk stichtte een nieuwe familietak, die zijn naam ontleent aan de borg Hankema in Zuidhorn, die Clant in 1675 kocht. Deze verruilde hij voor het kleine Juckema in Zeerijp, dat tot het Ommelander onderkwartier Oosteradeel behoorde, waar hij geen politieke invloed mocht verwachten. Hier deelden de huizen Farmsum en Oosterwijtwerd de lakens uit.
Onder zijn zoon Maurits Clant (1667-1734) bereikte het huis Hankema het toppunt van zijn invloed. Maurits raakte verwikkeld in de politieke stoelendans om de ambten van het onderkwartier Oostlangewoldsteradeel in het eerste kwart van de 18de eeuw. Hij en zijn compagnons De Hertoghe van Feringa (Lutjegast) en de gebroeders Bennema (Noordhom) voerden een wedloop tegen De Mepsche van Faan, die ze tenauwernood konden winnen doordat De Mepsche werd uitgerangeerd ten gevolge van het Faanse Monsterproces (zie De Mepsche). De kapitaalkracht van de Bennema’s redde hen van de ondergang; zij hadden een fonds gevormd om de kuiperijen te bekostigen. Hoewel dit eerst in 1791 werd geliquideerd met een negatief saldo van 36.000 gulden, verarmde de familie Clant er niet door. Zowel Maurits als zijn gelijknamige kleinzoon lieten een aanzienlijk vermogen na.
Maurits II Clant van Hankema (1730-1804) is een typisch voorbeeld van de jonker ten tijde van de oude Republiek, die geen bijzondere verdiensten had en die in 1795 in één klap zijn positie als dorpsheer en invloed op het Ommelander - en daarmee provinciaal bestuur kwijtraakte. Een toestand waarin hij zich maar moeilijk kon schikken, zoals een botsing met de nieuwe justitiële autoriteiten, die hij in de couranten openlijk van plichtverzuim had beschuldigd, bewijst (1799). Hij was de laatste mannelijke Clant; in 1833 stierf het geslacht uit met zijn jongste dochter.
De andere hoofdtak van de Clanten was die op Menkema in Uithuizen. Egbert Clant van Menkema (1519-1589) was evenals zijn gelijknamige neef in Stedum aanvankelijk een aanhanger van de anti-Groningse partij, maar voer later een meer pragmatische koers. Na 1580 bleef hij in het land en verzoende zich met de Spaanse partij. Ook zijn zoon Osebrant Clant (ca. 1561-1624) was een neutralist, die wel de eed aan het nieuwe Staatse bewind aflegde, maar nog na de reductie (1594) missen op Menkema liet lezen. Zijn broer Sweer Clant, die de tak Scharnier stichtte, en zijn nazaten bleven katholiek. Osebrants tweede vrouw was een protestantse Manninga van Dijksterhuis.
Dit huwelijk was vermoedelijk meer ingegeven door sociaal prestige en gunstige financiële vooruitzichten dan door geloofsoverwegingen. Het echtpaar kon het vervallen Menkema restaureren en liet een riant vermogen na.
De opvolgers in Uithuizen waren vermoedelijk wel protestant, al legden zij de aanhangers van de oude religie niets in de weg. Op hen en vooral op de bewoners van Holwinde (Usquert) gaat de huidige - relatief grote - katholieke gemeenschap in Uithuizen terug. Een voorname rol hebben de Clanten echter niet weer gespeeld.
Osebrants kleindochter Ebbelia Johanna Clant (1656-1682) was met een (stief)neef getrouwd, Johan Clant van de Breede (16541708). Deze was een schilderachtige figuur. In 1676 schaakte hij als minderjarige de eveneens minderjarige Ebbelia, om haar in Scheveningen te trouwen. Na de dood van zijn vrouw en haar zuster en broer verkocht hij Menkema aan Mello Alberda. Van zijn vader had hij de Breedenborg geërfd, die hij enkele jaren later weer van de hand deed. Het echtpaar Clant-Clant woonde in Aduard, waar Johan door successieve opkoop van de heerlijke rechten een positie als dorpsheer had weten op te bouwen.
Zijn grillige natuur stelde zich hiermee blijkbaar niet tevreden en zo ruilde hij in 1700 Aduard met Evert Joost Lewe tegen Ludema in Usquert. Ook als heer van Ludema baarde deze Johan Clant opzien. Hij stierf na vrouw en kinderen te hebben overleefd en op de avond van zijn begrafenis werd volgens zijn aanwijzing op Ludema een groot vuurwerk afgestoken. Tevoren was het lijk volgens wens van de overledene door twee professoren in de medicijnen en twee chirurgijns aan sectie onderworpen.
[Alma, Feenstra]
Lit.: Feenstra, Bloeitijd en verval; Feenstra, Adel in de Ommelanden; H. Feenstra, Van hoofdelingen en jonkers, in: G. Klok e.a. (red.), Historie van Usquert (Bedum 1996); NNBW III, 219-226.