Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Benedictijnen

betekenis & definitie

De regel van Benedictus, rond 530 opgesteld, bevat richtlijnen voor het leven van de kloosterlingen en voor de wijze waarop een klooster moet worden georganiseerd. De hoofdpunten zijn: armoede, kuisheid, gehoorzaamheid, zelfwerkzaamheid en stabilitas loci: de verplichting in één en hetzelfde klooster te blijven.

Zij kenden aanvankelijk dubbelkloosters waarin monniken en nonnen onder leiding van een gekozen abt, een prior en een priorin gescheiden leefden. De benedictijnenkloosters waren in de Middeleeuwen zelfstandig en niet in een orde georganiseerd; wel ontstonden provinciale kapittels (sinds 1422 (tot 1533) de provincie Keulen-Trier) en waren er verbanden die van onderop samenwerken, de congregaties (congregatie van Bursfeld). De abdijen betrokken hun abten in later tijd vaak niet uit eigen kring. De dagindeling was streng voorgeschreven, waarbij acht gebedsstonden in acht genomen moesten worden en de overige tijd aan geestelijke en lichamelijke arbeid moest worden besteed. Het eten van vlees was verboden; de benedictijn ging in het zwart gekleed.In Groningen behoorden de volgende kloosters tot de benedictijnen: Feldwerd, Rottum, Selwerd, Ten Boer en Thesinge.

Lit.: C. Damen, ‘De provinciale kapittels der benedictijnen en de Nederlandse kloosters in de late Middeleeuwen’, Archief voor de geschiedenis van de Katholieke kerk in Nederland 3 (1961) 1-34; C. Damen, Geschiedenis van de benediktijnenkloosters in de provincie Groningen (Assen 1972); R.I.A. Nip, ‘Neergang en bloei. De benedictijnenkloosters in Groningen en de hervormingsbeweging in de late middeleeuwen’, GVA 1989, 7-34.

< >