Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Altaar

betekenis & definitie

Offerplaats, bestaand uit een verhoging waarop of waarbij godsdienstige handelingen worden verricht. In de christelijke liturgie is het altaar vanouds een stenen tafel, gesitueerd in het oostelijk deel van de kerk.

De priester verricht, naar het oosten gekeerd, de liturgische handelingen aan het altaar.Het altaar bestaat uit een podium van drie treden, sokkels of een tombe en een daarop gemetselde altaarsteen uit één stuk waarin vijf kruisjes zijn gekapt. Op de steen bevinden zich een tabernakel, dat het huis van God symboliseert en waarin hosties en kaarsen worden bewaard. Vaak is het altaar voorzien van een bovenbouw of retabel waarin het kruisbeeld en gebeeldhouwde en geschilderde voorstellingen zijn opgenomen. Naast het hoofdaltaar treft men in kerken wel twee of meer zijaltaren en een celebratiealtaar aan. Dit laatste staat vrij in de ruimte voor het koor, is eenvoudig van vorm en biedt de priester de gelegenheid de gelovigen aan te zien tijdens de liturgie.

In Groningen zijn uit de eeuwen voor de Reductie (1594) slechts altaarstenen of gedeelten daarvan bewaard gebleven, bijv. in Lettelbert, Middelbert, Obergum en Ter Apel. In Leegkerk is een altaarsteen in 1616 tot predikantszerk bestemd; in Wehe gebeurde het omgekeerde en diende een omgekeerde stenen deksel van een priestersgraf als altaarsteen.

De katholieke kerk te Zuidhom bezit een barok altaar uit ca. 1670, afkomstig uit de Jezuïetenstatie aan de Hoge der A te Groningen. Neogotische altaren van betekenis zijn o.a. bewaard gebleven in de St.Jozefkerk te Groningen en de katholieke kerken in Kloosterburen, Oude Pekela, Sappemeer, Ter Apel en Winschoten.

Zie ook heiligen, Johannes de Doperaltaar.

Lit.: J. Braun, Der christlicher Altar in seiner geschichtlichen Entwicklung (München 1924): S. de Blaauw, ‘Neogotiek in de provincie Groningen’, Groninger Kerken 9 (1992) 6-29.

< >