Ook wel dwarsschip, dwarspand, dwarsbeuk of kruispand geheeten, dankt zijn naam aan zijn dwarse ligging ten opzichte van het langschip of van den hoofdbeuk. (Zie het artikel Schip van een kerk). Hierdoor krijgt het kerkgebouw den sy mbolischen vorm van het kruis, waarvan het transsept dan de dwarsarmen uitmaakt.
Soms steken deze vrij ver buiten de muren van het langschip, in andere gevallen zijn zij daarmede bijna gelijk, maar omdat het transsept en de hoofdbeuk dezelfde hoogte hebben en ver boven de zijbeuken uitsteken, blijft ook in het laatste geval de kruisvorm duidelijk bewaard. Dikwijls komen in den achterwand van het transsept uitgebouwde apsiden voor, waarin altaren zijn geplaatst.
Enkele kerken hebben twee transsepten, waardoor de platte grond de gedaante krijgt van het aartsbisschoppelijke of Lotharingische kruis. (Zie het artikel Kruis.)