Volgens de leer der Roomsche kerk is Christus in het Avondmaal tegenwoordig door verandering der zelfstandigheid van brood (ouwel) en wijn in Zijn lichaam en bloed. Deze transsubstantiatie of wezensverandering komt tot stand onder het uitspreken door den priester van de instellingswoorden.
De gedaanten van brood en wijn, d.w.z. alles wat met de zintuigen wordt waargenomen: vorm, kleur, smaak, blijven. God houdt die, zoo beweert men, door Zijn almacht in stand, ook nadat de zelfstandigheid van brood en wijn voor die van het lichaam en bloed van Christus heeft plaats gemaakt.
Afgaande op den smaak eet en drinkt men brood en wijn, in werkelijkheid echter neemt men het lichaam en bloed des Heeren in zich op. Wijl Christus’ lichaam en bloed niet te scheiden zijn van Zijn menschelijke natuur, en deze niet van Zijn goddelijke, zoo is, volgens Rome, de gansche Christus met lichaam en ziel, met menschheid en godheid tegenwoordig, zoowel onder de gedaante van het brood als onder die van den wijn, ja in elk stukske van het brood, in elken druppel van den wijn, en dat overal waar het Avondmaal wordt bediend, al geschiedt dit ook op duizend plaatsen tegelijk.Ofschoon het woord transsubstantiatie eerst voorkomt in de 12de eeuw, de zaak, die er door uitgedrukt wordt, werd reeds honderden jaren vroeger beleden. In de liefdemaaltijden (zie het art.), die oorspronkelijk aan de Avondmaalsviering voorafgingen, moet waarschijnlijk de aanleiding gezocht, dat men de offeridee op het Avondmaal heeft toegepast en alzoo den weg geopend voor allerlei dwaling. Voor die liefdemaaltijden werd door de meergegoeden meegebracht wat gegeten en gedronken zou worden. Geld behoefde men niet uit te geven. Brood en wijn, honig, olie, melk, alles wat noodig was, werd geschonken. Weldra kregen deze gaven den naam van offeranden, en tengevolge daarvan werd straks de offeridee van den liefdemaaltijd op het eigenlijke Avondmaal overgebracht.
Vooral de vaders en leeraren der kerk begonnen over het Avondmaal te denken en te spreken op een wijze, die onvermijdelijk tot misverstand moest leiden. Ofschoon de aanwijsbare sporen der transsubstantiatie-leer pas in de 8ste eeuw worden gezien, meent de Roomsche kerk reeds honderden jaren te voren in de uitspraken van onderscheidene kerkvaders er grond voor te vinden. Tot de 13de eeuw scheen men niet tot eenstemmigheid te kunnen komen. Maar het Lateraanconcilie van 1215 verklaarde: „Het brood is door de macht van God veranderd in het lichaam van Jezus Christus, en de wijn in Zijn bloed”. Was reeds hiermede de transsubstantiatie tot een kerkelijk dogma verheven, dat geloofd moet worden — het concilie van Trente (zie het art.) drukte hierop zijn zegel (Sess. 13, cap. 3), en sprak zelfs het anathema (de vervloeking) uit over ieder, die deze leer verwerpt.
Luther, hoewel hij Rome’s dwaling bestreed, heeft er zich niet geheel aan weten te ontworstelen. Hij bleef betrekkelijk dicht er bij staan, en hield aan Christus’ lichamelijke tegenwoordigheid in het Avondmaal vast. Wel verwierp hij de wezensverandering, gelijk Rome die leert, maar oordeelde toch, dat het lichaam en bloed van Christus met, in en onder de teekenen aanwezig is en in volle werkelijkheid genoten wordt. Men noemt dit consubstantiatie of medewezendheid. (Zie de artikelen Avondmaal (dl I, blz. 205) en Consubstantiatie.)
’t Voornaamste argument, door de Roomsche kerk, en ook door Luther aangevoerd, is ontleend aan de instellingswoorden. Toen Christus het brood nam, en na het gezegend te hebben brak, en aan Zijn discipelen gaf, zeide Hij: Neem eet, dit is Mijn lichaam; en toen Hij den drinkbeker gaf: Drinkt allen daaruit, want dit is Mijn bloed. Maar alleen voor wie afgaat op den klank der woorden, vindt het genoemde dwaalgevoelen hierin eenigen steun. Het woordeken is toch mag niet in eigenlijken, maar moet in figuurlijken zin worden verstaan. „Dit is” wil zeggen: dit beteekent, beeldt af, duidt aan. (Zie het art. Avondmaal, blz. 205). Naar den aard en de eigenschap der sacramenten wordt het brood het lichaam, de wijn het bloed van Christus genoemd.
Van alle sacramenten wordt op een dergelijke wijze gesproken. Tot Abraham zegt God: dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tusschen Mij en tusschen u, en tusschen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is u besneden worde (Gen. 13': 10). En wederom: Mijn verbond zal zijn in ulieder vleesch tot een eeuwig verbond (vs 13). De besnijdenis wordt het verbond genoemd, terwijl zij toch zelve het verbond niet was, maar alleen een teeken en zegel daarvan. Zoo ook wat het pascha betreft. Van het lam, dat daarin gegeten moest worden, zegt God: het is des Heeren pascha (Ex. 22 : 11). Is er iemand, die hierbij aan een wezensverandering denkt? Ieder begrijpt, dat daarmede bedoeld wordt: het lam is een goddelijk waarteeken en verzegeling van den voorbijgang (pascha) van den engel des verderfs.
Toen onze Heiland het Avondmaal instelde, had Hij even te voren dit pascha met Zijne jongeren gevierd. Aan dat pascha sprak de huisvader: dit is het brood der verdrukking, dat onze vaderen in Egypte gegeten hebben. Ook de Heere Jezus heeft waarschijnlijk deze woorden gebezigd, waarmeê te kennen werd gegeven: dit brood is een terugwijzing naar, een herinnering aan, een afbeelding van het brood der verdrukking. Door niemand werd hierbij aan een verandering gedacht. Toen de Heere even daarna, bij het Avondmaal, zeide: dit is Mijn lichaam, konden de discipelen dit vanzelf niet anders verstaan.
Naarmate men dieper ingaat op de voorstelling der Roomsche kerk, vermenigvuldigen zich de tegenstrijdigheden. Op één en hetzelfde oogenblik zou de Zaligmaker zichtbaar en tastbaar hebben aangelegen aan den disch, en — tegelijk zichtbaar en tastbaar — onder de gedaante van brood en wijn, zijn gegeten! De discipelen zouden dan Hem, dien zij lichamelijk voor hunne oogen zagen, terzelfdertijd lichamelijk maar onzichtbaar hebben gegeten! En evenzeer als met Zijn lichamelijk aanzitten aan den disch is de transen ook de consubstantiatie-leer thans met Zijn lichamelijke hemelvaart en Zijn verblijf in den hemel in strijd. Indien toch brood en wijn bij het Avondmaal in Jezus’ lichaam en bloed veranderd worden of deze in zich opnemen, moet dat lichaam uit den hemel neerdalen, of reeds, naar de Luthersche leer, van te voren overal aanwezig zijn. Dat Christus ook naar Zijn menschelijke natuur tegenwoordig zou zijn in elk Avondmaal, waar en wanneer het gevierd wordt, zelfs in elk stukske van het brood en in elken druppel van den wijn, is een eindelooze multiplicatie, die niet te rijmen valt met wat de Schrift leert aangaande Christus’ menschelijke natuur. Want wel is die menschelijke natuur bij Zijn opstanding en hemelvaart verheerlijkt, maar daarom niet van hare wezenlijke eigenschappen van eindigheid en beperktheid beroofd. Jezus stelde juist het Avondmaal in tot Zijne gedachtenis, omdat Hij heenging en straks niet meer lichamelijk bij Zijne jongeren zou zijn.
Eindelijk is niet in te zien, wat nuttigheid een lichamelijke en plaatselijke tegenwoordigheid in het Avondmaal zou hebben. Integendeel, wie daar Zijn tegenwoordigheid in de uiterlijke teekenen zoekt, en zich de werkelijke gemeenschap met Hem niet anders dan lichamelijk kan denken, bevindt zich op de lijn der inwoners van Kapernaüm (Joh. 6). Tot dezen had Jezus gezegd: Die Mijn vleesch eet en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven. Maar zij murmureerden hierover en konden zich geen ander eten van Zijn vleesch en geen ander drinken van Zijn bloed voorstellen dan met den lichamelijken mond. Daarop sprak Hij tot hen: de Geest is het, die levend maakt; het vleesch is niet nut; de woorden, die Ik tot u spreek, zijn geest en leven. Jezus’ eigen lichaam te eten met den lichamelijken mond brengt ons niet de minste nuttigheid aan.
Daardoor wordt onze ziel, ons geestelijk leven, niet gevoed en versterkt, wat toch de hoofdzaak in het Avondmaal is. Roomschen en Lutherschen stemmen dit in zooverre toe, als ook zij een geestelijk eten van Jezus’ lichaam aannemen, maar zij verbinden dit met, en maken het afhankelijk van het lichamelijk eten, zonder echter de wijze van die verbinding of den aard dier afhankelijkheid ook maar eenigszins duidelijk te maken. Zoo veruitwendigen zij het sacrament, dringen het geestelijk karakter der gemeenschap met Christus naar den achtergrond, en komen met de duidelijke uitspraken der Heilige Schrift in lijnrechten strijd.