Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Thomas Hamerken à Kempis

betekenis & definitie

werd in 1379 of ’80 te Kempen in het Bisdom Keulen, dus in Rijnland geboren. Zijn vader heette Johannes Hamerken, een zilversmid of horlogemaker, die zijn familienaam waarschijnlijk dankte aan den hamer, door hem bij zijn handwerk gebruikt.

Zijn moeder was een zeer vrome vrouw. Op zijn 12de of 13de jaar vertrok Thomas naar Deventer.

Hier won hij spoedig de gunst van Florentius Radewijns (of Florens Radewijns), den eigenlijken stichter van de Windesheimer congregatie en den plaatsvervanger van Gerrit de Groote in het behoeden zijner leerlingen. Door bemiddeling van dezen Florentius Radewijns werd hij aanvankelijk opgenomen in het huis van een aanzienlijke weduwe.

Weldra bood Florentius hem echter huisvesting in het fraterhuis zelve aan. Zeven jaren bracht Thomas te Deventer door.

Maar op zekeren dag sprak Florentius hem aldus aan: „Mijn liefste zoon Thomas, gij zijt nu een tijdperk ingetreden, waarin gij een besluit moet nemen omtrent het beroep, waaraan gij uw leven zult toewijden; gij staat op den scheidsweg van Pythagoras. Gij ziet welke moeilijkheden en gevaren de wereld heeft en hoe ook hare vreugde vergankelijk is en met berouw gepaard gaat.

Wat baat het een mensch, of hij de geheele wereld gewon en leed schade aan zijn ziel? Zorgalzoo voor uw welzijn. Er bestaat tweeërlei weg naar den hemel: de weg van het bedrijvende en van het beschouwende leven.

Welken der twee gij kiezen moogt, gij zult altoos zekerder in het klooster wandelen, dan in de wereld, die in het booze ligt.

Geloof niet dat de kloosterlingen ledigloopers zijn.

Ik weet, gij zijt voor datgene wat uw Schepper en uw Verlosser aan u gedaan heeft niet ongevoelig; want ik heb in u dikwijls blijken van vroomheid opgemerkt. Wanneer gij mij echter vraagt, welk Genootschap ik u aanbevele, zoo schijnt mij voor hen, die bij ons onderwezen zijn, het beste het Genootschap, dat door vader Gerard Groote gesticht is; het is dat van de kanunniken naar den regel van den Heiligen Augustinus, voor wie wij, gelijk gij weet, onlangs twee colleges hebben ingericht.” Thomas koos, in diepe aandoening en voor het leven, den weg van het beschouwende leven en toog nu (1399) naar het St.

Agnietenklooster in de nabijheid van Zwolle. Dit klooster stond onder het prioraat van Thomas’ broeder Johannes.

Tot het vertrek van dezen (1406) bleef Thomas novitius. Eerst in het zesde jaar van zijn verblijf in het klooster nam hij het monniken-kleed aan en in het daarop volgend jaar werden de geloften door hem afgelegd.

In 1414 werd hij tot priester gewijd. Tot zijnen dood bleef hij op den St.

Agnietenberg (1471).Thomas leefde in een zeer verwereldlijkte en gedaalde kerk en te midden van een geestlijke ontwaking (Is. van Dijk). In het stille middelpunt van het klooster van den Heiligen Augustinus heeft hij 70 jaar tot aan zijn dood geleefd, in stil gebed en eenzame overdenking, in de rustige vervulling van regelmatige kioosterwerkzaamheden, eigen werken en tractaten schrijvend en die van anderen afschrijvend. In dit stille middelpunt schreef hij ook zijn Imitatie. Verder dan het subprioraat heeft Thomas het nooit gebracht. Zelfs droeg men hem de huisverzorging van het klooster op en hoewel het geheel met zijn stillen, contemplatieven geest in strijd was dekloosterhuishouding te regelen, onderwierp hij zich zeer ootmoedig aan dezen hem opgelegden Marthadienst. Thomas schreef een zeer fraaie hand en vier malen copiëerde hij den Bijbel. Als volksprediker en als biechtvader was hij zeer gezocht.

Thomas wordt ons uitgebeeld als een man van middelmatige grootte, hij was wel-gebouwd en had een scherp oog. Hij sprak weinig tenzij over geestelijke dingen. Van zijnen vader had hij vlijt en zin voor eenvoud geleerd; aan zijn moeder ontleende hij zijn innig-vroom gemoed. Hij werd door zijn tijdgenooten geroemd om zijn groote belezenheid en welsprekendheid. Toch, een wetenschappelijk en diepzinnig vorscher was hij niet. Hij bewoog zich geheel op het terrein van mystieke en practische godsvrucht.

Thomas stierf in 1471 op 25 Juli 91 à 92 jaren oud.

Hij had een vruchtbare pen. Zijn taal is fijn. „De geheime bekoring van Thomas’ taal bestaat daarin, dat zij overal den indruk maakt van te zijn opgeweld uit loutere bronnen, peilloos diep. Het is een edel genot naar dezen man Gods te luisteren. Het is vrome muziek, in veelvoudige schakeering” (Dr B. Wielenga).

Van Thomas’ werken noemen wij: Vitae Gerhardi Florentii; Chronicon montis sanctae Agnetis; Vita Lydewigis; Sermones ad novicios; Hortulus rosarum; Vallis Iliorum; Soliloquium animae; de tribus tabernaculis. Dan schreef hij tal van Sermones op het lijden van Christus, op Maria en vele andere heiligen. Ook vele tractaten kwamen van zijn hand.

In zijn eerste geschriften overweegt zijn kloosterstandpunt, in zijn latere (vooral in zijn Imitatie) het algemeen-Christelijke, waaruit te verklaren valt „dat de, op godsdienstig gebied zóó fel elkander weerstrevende, Protestanten en Roomschen schier wedijveren in het zielsverwant luisteren naar de vrome stem van den kanunnik uit het Windesheimer klooster”.

Men heeft Thomas wel eens gerekend tot de voorloopers der Hervorming. En vooral de Groninger school gevoelde zich meer aangetrokken tot Thomas à Kempis dan tot Luther en Calvijn. Maar volkomen juist zegt DrB. Wielenga: „Wanneer wij de Hervorming nemen in den historischen zin van de Kerk-Hervorming, dan gaat het moeilijk aan Thomas den eeretitel van voorlooper der Reformatie te geven. Het is waarlijk niet de geesteshouding en de levenshouding van Thomas geweest, die Luther en Calvijn gedrongen hebben zich aan het hoofd van de Reformatorische bewegingen te stellen”.

Moge Thomas in zijn schriftelijke nalatenschap een tegenwicht bieden tegen intellectualisme en verwereldlijking, aan den anderen kant komt hij (en dit is een gevaar) aan een ondogmatisch en onbelijnd Christendom zeer in het gevlei.

< >