is een in 1909 bij wet in de Pruisische landskerk ingesteld college als hoogste beslissende kerkelijke rechtbank inzake afwijkingen van de leer bij predikanten. Het bestaat uit dertien theologen van de hoogste kerkelijke colleges en theologische professoren en heeft tot taak de gevallen, door den opperkerkeraad aan het college voorgelegd, te beoordeelen, nl. of een geestelijke in zijn ambtelijk of buiten-ambtelijk onderwijs met de belijdenis der kerk in zoodanige tegenspraak gekomen is, dat zijn verdere werkzaamheid binnen de landskerk met het in de Heilige Schrift vervatte en in de belijdenisschriften uitgedrukte Woord Gods onvereenigbaar is.
Bij de beslissing moeten alle leden aanwezig en tweederde meerderheid er voor zijn. Luidt het oordeel bevestigend, dan is ambtsverlies het gevolg.
Wilhelm Kahl, die den stoot tot de instelling gaf, en Adolf Harnack verdedigden het, maar Rudolf Sohm en anderen bestreden het.