Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Sprinkhaan

betekenis & definitie

De sprinkhanen (acrididae of locustidae) vormen een familie van de orde der rechtvleugelige insekten (orthoptera) en van de onderorde der springers (saltatoria). Ze hebben 4 vleugels; de voorste twee zijn perkamentachtig; de beide achtervleugels zijn vliezig en waaiervormig plooibaar.

De kop draagt twee sprieten, twee groote samengestelde oogen en krachtige, bijtende monddeelen, juist geschikt voor het afbijten en kauwen van allerlei groene planten, waarmede de sprinkhanen zich voeden. Ze hebben drie paar pooten, waarvan het achterste paar zeer lang is, dikke gespierde dijen bezit en vooral dient tot springen.

De wijfjes hebben achter aan het lichaam een legboor, waarmee ze een gat in den grond graven en daarin een groot aantal eieren leggen. De jonge dieren hebben nog geen vleugels en geen legboor; overigens gelijken ze geheel op volwassen sprinkhanen; ze hebben dus een onvolkomen gedaanteverwisseling.

Door met de van tandjes voorziene dijen der achterpooten langs de voorvleugels te strijken worden de bekende hooge tonen voortgebracht. Eenige belangrijke soorten zijn : groene sabelsprinkhaan (hargol, locusta viridissima), 3.5 centimeter lang, die, evenals de volgende soort, ook insekten (vliegen, rupsen) verslindt; wrattenbijter (decticus verrucivorus); kleppersprinkhaan (psophus stridulus); blauwe sprinkhaan (oedipoda caerulescens), met blauwe achtervleugels, komt met de vorige 3 soorten ook in ons land voor; Europeesche treksprinkhaan (solham, pachytilus migratorius), in Zuiden Middel-Europa, die vooral in het Oosten van ons werelddeel nog wel eens groote schade aanricht; Egyptische treksprinkhaan (schistocerca peregrina), 6 centimeter lang, in Azië en Afrika, heeft evenals de drie vorige soorten drieledige voeten, terwijl de voeten der beide eerstgenoemde soorten uit 4 leden bestaan.

Vooral de laatstgenoemde soort (arbè) is het, die de van oudsher gevreesde verwoestingen in de plantenwereld aanricht en dikwijls in uren lange en breede zwermen de lucht verduistert, op de velden neerstrijkt en ze kaalvreet. In het nabije Oosten, vooral in Arabië, worden ze gegeten.

In den Bijbel worden ze talrijke malen genoemd. Ze vormden de achtste der plagen van Egypte (Ex. 10 : 4; Ps. 105 : 34); op het nadeel dat ze veroorzaken, wordt dikwijls gewezen (Deut. 28 : 38; Amos 7:2) en daarom worden ze als een vreeselijke straf Gods beschouwd (1 Kon. 8 : 37; 2 Kron. 6 : 23; 7:13; Ps. 78 : 46; Joël 1 en 2).

Wegens hun talrijkheid (Ex. 10 : 15; Nahum 3 : 15) zijn ze ook het beeld eener groote menigte (Richt. 6:5; 7 : 12; Jer. 46 : 23), en om hun nietigheid worden de menschen met kleine sprinkhanen (hagab, Marokkaansche treksprinkhaan, sfauronotus maroccanus) vergeleken (Num. 13:33; Jes. 40:22).

Op hun tochten hebben de sprinkhanen geen aanvoerder (Spr. 30 : 27); als door een geheimzinnige macht voortgedreven bewegen ze zich, zoowel in onvolkomen als in volkomen toestand, gezamentlijk in dezelfde richting voort en laten zich door niets weerhouden (Joël 2 : 2 tot 10).

Ook in de Openbaring van Johannes wordt van sprinkhanen melding gemaakt (Openb. 9:3 en 7). Vier soorten van sprinkhanen (arbè, solham, hargol, hagab) mochten door de Israëlieten worden gegeten (Lev. 11 : 22; Matth. 3:4; Marc. 1:6).

< >