Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Sanguinisch

betekenis & definitie

Een van de vier temperamenten. De naam is afkomstig van Galenus ✝ 200 n.

Chr. Reeds Hippocrates had vier elementen in het menschelijk lichaam onderscheiden, natte, droge, warme en koude stoffen, n.l. bloed, slijm, gele en zwarte gal.

De goede vermenging (tempero = ik vermeng, vandaar temperament) van deze elementen geeft gezondheid, eukrasie.De sanguinicus (sanguis = bloed) heeft veel warme elementen, een krachtige bloedsomloop. Deze beschouwing van het menschelijk lichaam alsof het opgebouwd is uit vier vochten (humores) is in de Nieuwe Philosophie verlaten. Em. Kant behield den naam sanguinisch, doch gebruikt dien voor een van de gevoelstemperamenten. Hij teekent den sanguinicus als lichtbloedig, als iemand wiens gewaarwordingen vlug maar niet diep en aanhoudend opgewekt worden, in tegenstelling met den melancholicus, wiens gewaarwordingen minder opvallend maar diep ingeworteld zijn. De beide overige temperamenten past Kant toe op de activiteit; het cholerische en flegmatische.

De meeste karakterologen zijn Em. Kant hierin nagevolgd. Elsenhans echter verdeelt het sanguinisch element in tweeën, n.l. de typen die aan stemming en die aan snelle veranderingen onderhevig zijn. Prof. G. Heymans heeft de sanguinici omschreven als actief, geen secundaire-functie en geen emotie. De activiteit en de primaire functie zijn hier overwegend, vandaar dat men den sanguinicus onder de kinderen aanstonds herkent als de leuke, vroolijke, springin ’t veld.

Een verandering in deze opvatting treedt in bij G. Klages. Het temperament is volgens hem niet meer de persoonlijkheid onder het gezichtspunt van de emotionaliteit, maar alleen een moment van de reactie. De sanguinicus is de licht-reageerende door de sterkte van de bebeschikbare impulsen, in tegenstelling met het type dat licht reageert door zwakken tegenstand.

E. Kretschmer keert terug tot de antieke bloedmengingen, doch verklaart die uit de werking van de klieren. Met deze staat in correlatie de ontvankelijkheid voor prikkels in de ziel, de stemming, het psychische tempo en de bewegelijkheid der ziel. Hij voert een nieuw begrip in, dat der ambivalentie, volgens hetwelk prikkelbaarheid en stompheid in één ziel samenwonen en afwisselend de emoties kenmerken.

Uit de Pathologie leidde hij af het bestaan van tweeërlei temperament, het schyzothyme, gespletene, dat schommelt tusschen prikkelbaarheid en stompheid en het cyclothyme, joviale, dat schommelt tusschen opgewektheid en droefheid. De sanguinici komen voor onder beide typen, de cycloide sanguinicus kenmerkt zich door geleidelijke overgangen, de schyzothyme sanguinicus door het overspringen van de ééne pool tot de andere.

Voorts verdient nog genoemd te worden G. Ewald, die uitging van de Biotonus, d. i. de biologische toestand van het individu. Hij komt daardoor tot drie temperamenten, het normale, het te veel en het te weinig Biotonus bezittende. De sanguinicus bezit te veel Biotonus, is hypomanisch, d. w. z. heeft blijvende levensvreugde en levensélan.

De Struktuurpsychologie, zegt E. Spranger, ziet af van de typiseering op grond van de indeeling der ziel in een voorstellend, gevoelend en willend vermogen. Zij gaat uit van de verhouding van het individu als geheel tot het rijk der waarden. In den puberteitsleeftijd kan men van een sanguinisch type spreken, alleen deze moet niet noodzakelijk een optimist worden, maar hij kan door den strijd des levens pessimist worden.

De Christelijke karakterkunde legt eveneens den nadruk op de eenheid der ziel, maar tevens op hare bestemming tot persoonlijkheid als beelddrager Gods. In de jeugd moge het sanguinisch temperamentstype overheerschend zijn in de ziel, bij den volwassene wordt het opgenomen in de persoonlijkheid als een gave, die moet gebruikt worden ter eere Gods. De sanguinische aanleg tot activiteit brengt wel gevaar mee van oppervlakkigheid, doch tevens ook haar winst in levenslust en werkzaamheid.

(Zie verder het artikel Temperament.)

< >