Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Philipp Jacob Spener

betekenis & definitie

De vader van het Piëtisme. Sinds de leer van de Luthersche kerk in het Concordiën-boek vastgelegd was, spanden de godgeleerden hun krachten in, om die leer nader te ontwikkelen.

Er begon een intellectualisme te heerschen, dat gevaarlijk bleek voor den welstand der kerk. Dilfeld bestreed bijv. in 1679 de noodzakelijkheid der wedergeboorte bij de theologen.

Zoo verviel men tot orthodoxisme. Wanneer men van de letter der Luthersche leer maar niet afweek, dan was het den meesten al genoeg.

Het innige gemeenschapsleven met God werd slechts schaars aangetroffen. Het geloof werd beschouwd voor een voor-waar-houden van wat God geopenbaard had, maar het hartelijke vertrouwen op Jezus Christus werd gemist.

In dezen droeven tijd trad Spener op. Hij werd geboren te Rapportsweiler in den Elzas in 1635. „Hij was geen geniaal man, ook geen bijzonder krachtige persoonlijkheid.

Hij was een stille en bescheiden figuur, meer geschikt om kamergeleerde te zijn dan om als reformator op te treden, maar Spener bezat een diep gevoel en een helderen kijk op den toestand der kerk” (Landwehr III, 134). Reeds in zijn jeugd hield hij zich veelvuldig bezig met de leer der Heilige Schrift.

De geschriften van Johann Arndt en die der Engelsche Puriteinen vormden zijn lievelingslectuur.

Een studiereis naar Genève maakte, dat hij het Calvinisme, waarop in die dagen de Lutherschen erg afgaven, meer van nabij leerde kennen.

Vooral de strenge tucht, die in Genève geoefend werd, leerde hij waardeeren. In 1660 werd hij hulp-prediker te Straatsburg en in 1666, toen hij 31 jaar oud was, werd hij senior (Oberpfarrer) van het geestelijk ministerie te Frankfurt a/M.

Daar leerde hij vooral de gevaren kennen, die de kerk dreigden. De rechtzinnige leer werd hooggehouden, maar het Christelijke leven werd onderschat of nog erger geheel en al gemist.

Nu begon Spener met zijn hervormingen. Hij begon aan te dringen op beter catechetisch onderricht.

Sinds 1670 begon hij in zijn huis godsdienstige bijeenkomsten te houden tot opwekking van het geestelijke leven. Deze collegia pietatis waren gewijd aan het gebed, aan geestelijke gesprekken en aan eenvoudige verklaring van de Heilige Schrift.

Weldra begon men zulke stichtelijke bijeenkomsten ook in andere plaatsen te houden. Toch was door al dezen arbeid de algemeene aandacht nog niet op Spener gevestigd.

Dat geschiedde in 1675, toen Spener zijn Pia desideria het licht deed zien (zie art.). In dat boek leverde hij een zeer scherpe critiek op de bestaande kerkelijke toestanden en noemde zes middelen, die tot verbetering zouden kunnen leiden.1°. Aankweeken van meer grondige Bijbelkennis.
2°. Herstelling van het algemeen priesterschap der geloovigen.
3°. Erkenning dat het Christendom niet slechts een WETEN is, maar ook een DOEN.
4°. Verdraagzaamheid in godsdienstige geschillen.
5°. Betere onderzoeking van toekomstige predikers en oefening in godzaligheid.
6°. Geen rhetorisch geleerde, maar opbouwende prediking.

Speners boek sloeg geweldig in. Het vond bij velen instemming, omdat Spener uitsprak wat in vele harten geleefd had; maar de officiéél kerkelijke wereld begroette het met weerzin.

In 1686 werd Spener door keurvorst Johann Georg 111 beroepen te Dresden als hofprediker, destijds het aanzienlijkst ambt in deLuthersche kerk. Spener vond aanhangers voor zijn beginselen aan de universiteit te Leipzig. Het scheen, alsof deze universiteit de zetel van het Piëtisme zou worden. August Hermann Francke, Paul Anton en Kaspar Schade hielden daar collegia philobiblica, welke ten doel hadden de Heilige Schrift op practische wijze te verklaren in de Duitsche taai. De Luthersche orthodoxie zag den arbeid dezer mannen met nijdige oogen aan. Vooral Johann Carpzovius trad tegen hen op.

Men kon het aan de universiteit niet dulden, dat Spener haar vermaand had om de schandelijk verwaarloosde exegetische colleges beter te behartigen. Men beweerde, dat Spener wantrouwen wilde kweeken tegen het ambt. De bezoekers der collegia philobiblica ontvingen den spotnaam van Piëtisten. Deze naam werd hun het eerst in Frankfurt gegeven.

Spener vond in Dresden niet veel bijval. Alleen sommige godsdienstige families uit den adellijken stand gevoelden zich tot het Piëtisme aangetrokken, omdat ze in die godsdienstige beweging een tegenwicht zagen tegen de velerlei misstanden, welke in die adellijke kringen heerschten.

De ernst, welken Spener tegenover den keurvorst openbaarde, deed hem in ongenade vallen. Hij nam nu een roeping aan naar Berlijn (1691) om daar den keurvorst Friedrich 111 te dienen. Daar begon zijn litterarische strijd. Men beschuldigde hem, dat hij van de Luthersche leer afweek. Dit geschiedde vooral door den anoniemen schrijver van het boek Imago Piëtismi (zie art. Piëtisme, IV, 570 e. v.).

„Spener was in het laatst van zijn leven meer een vriendelijk verdediger van het Piëtisme dan een krachtige profeet, wat geheel en al met zijn karakter overeenkwam” (Landwehr III, 136).

Spener stierf 5 Februari 1705. Zijn laatste boek was geweest: Von der ewigen Gottheit Christi. Hij werd begraven in een wit doodengewaad en in een witte kist, als iemand, die zijn heele leven getreurd had, maar nu had overwonnen.

Ritschl, Geschichte des Pietismus II. Hoszbach, Spener und seine Zeit.

< >