In November 1630 te Keulen geboren, overleed den 9den Februari 1706 te Utrecht. Aan de Laudatio Funebris in excessum doctissimi et clarissimi Petri van Mastrigt van Henricus Pontanus ontleenen we het volgende : Zijn vader, Thomas van Mastricht, was ouderling te Keulen; zijn moeder heette Johanna le Planq.
Eerst studeerde Petrus te Duisburg en daarna te Utrecht, waar hij in 1647 als Coloniensis onder den Rector Carolus de Maets als student werd ingeschreven (Album Studiosorum, col. 15), onder leiding van de Utrechtsche professoren Voetius, Hoornbeek en De Maets. Daarna bezocht hij de universiteiten te Leiden en te Heidelberg, stak voor korten tijd naar Engeland over, maar keerde straks naar Utrecht terug.
In 1652 werd hij door de Classis Utrecht tot den predikdienst toegelaten en trok hij met uitmuntende getuigschriften ad patrios lares (dus naar Keulen). Kort daarop diende hij de kerk van Xanthen, in de nabijheid van Wezel, als hulpprediker.
Vervolgens werd hij predikant te Gluckstadt. Door den Keurvorst van Brandenburg werd hij echter tot hoogleeraar te Frankfort aan den Oder aangesteld en hem het onderwijs in ’t Hebreeuwsch en in de Practische Theologie opgedragen.
Na een publieke disputatie de natura Theologiae en een oratie de nomine et omine doctoris Theologi werd hij more maiorum aan de academie te Duisburg tot doctor zoowel in de theologie als in de filosofie bevorderd (1669). Weldra werd hij nu naar Duisburg geroepen, waar hij zeven jaren lang het professoraat waarnam.
Dan gaat hij naar Utrecht.Den 12den Juni 1677 werd hij te Utrecht tot opvolger van den den 18den Mei van dit jaar overleden professor Essenius benoemd, wijl ze van hem „de bysonderste getuygenisse van syn goede qualiteyten” hadden gekregen en wel „op een jaerlix tractement van duysent gulden” (Notulen der Vroedschap van Utrecht). Den 7den September 1677 hield hij zijn inaugureele oratie de sole Iustitiae (Acta Academiae Ultrajectinae). Sepp tilt deze rede niet zeer hoog (C. Sepp, Het Godgeleerd Onderwijs in Nederland gedurende de 16e en 17e eeuw, 1874, II, bl. 346 v.). Den 13den Maart 1682 trad hij als Rector Magnificus op (Acta Academiae Ultrajectinae). Onder zijn rectoraat bloeide de Universiteit meer dan ooit (Album Studiosorum; H.
Pontanus, a. b., pag. 23). Den 7den Maart 1698 ontving hij van Heeren Burgemeesteren en de Vroedschap van Utrecht 100 ducatons of 315 guldens voor een aan hen opgedragen werk (Notulen Vroedschap). Den 12den November 1700 werd hij van’t geven van sommige „publicque Lessen”, propter aetatem graviorem, vrijgesteld (Acta Academiae; Notulen Vroedschap). Hij overleed den 9den Februari 1706 (Register der Persoonen overleeden in de Stadt ende vryheyt van Utrecht), nalatende een „mundigen broeder, Qerard van Mastricht, syndicus tot Breemen.” Hij had gewoond op de Oudegracht bij de Hamburgerbrug er, ligt (evenals zijn beroemde leermeester Voetius) in de Calharijnekerk, die sedert 1812 weer in handen der Roomsch-Catholieken gekomen is, begraven (Extract uit bovengenoemd Begrafenisregister der Stadt Utrecht; A. C. Duker, Gisbertus Voetius, III, 1914, bl. 348). Bij testamentaire beschikking legateerde hij aan de Diaconie van Utrecht 500 Carolusguldens, maar (en dat is belangrijker) ook „24 duysent guldens om uyt de interessen van dien” eenige studenten in de Gereformeerde Theologie te subsidieeren (Acten, betreffende het fonds Petrus van Mastricht voorkomende in het oudste notulenboek van het fonds, onder berusting van executeuren).
Een van zijn bekendste opera is: TheoreticoPractica Theologia, 1682, een systematisch werk, dat door sommigen zeer geprezen wordt (B. Glasius, Godgeleerd Nederland, II, 1853, bl. 471).
Van Mastricht was een vurig Voetiaan en bestreed dus Coccejus, al had hij oog voor de verdiensten van dezen.
Ook streed hij tegen Balthazar Becker, getuige zijn boek: Contra Beckerum (1692).
Een overzicht van zijn werk vindt men bij: Henricus Pontanus, a. b., pag. 23, etc.). Hij had een zwak lichaam en een wankele gezondheid (Henricus Pontanus, a. b., pag. 23); niettemin wordt zijn ijver geroemd (Henricus Pontanus, a. b., pag. 38). Dr G. J. Loncq C.Jz. zegt van hem: „Petrus van Mastrigt heeft zijn goeden naam, ook als lid der Utrechtsche faculteit, niet alleen door de voortreffelijkheid zijner lessen, maar ook door een anti-Cartesiaansch geschrift, en vooral door een uitvoerig werk over systematische Theologie, tot aan zijn dood behouden (Historische Schets der Utrechtsche Hoogeschool, 1886, bl. 166 v.).
De arbeid van Mastricht behoort tot den besten systematischen van de Voetiaansche richting dier dagen.