Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Naber

betekenis & definitie

I. Samuël Adrianus Naber. 1828—1910.

Groot taalgeleerde. Sedert 1871 hoogleeraar in het Grieksch, te Amsterdam.

Hij leverde verschillende uitgaven van klassieke Grieksche werken, o. a. het lexicon van Photius ’64, de brieven van Tronto ’67. Zijn Vier tijdgenooten (Cd.

Busken Huet, E. J.

Kiehl, J. T.

Buys, C. G.

Cobet); Allard Pierson herdacht; Karakterschets van vermaarde Nederlanders zijn voor een grooter publiek bestemd. Sertum Nabericum is de titel van een feestbundel, door zijn vereerders hem bij gelegenheid van zijn 80sten geboortedag gewijd.II. Johanna W. A. Naber, geboren 1859. Auteur van voortreffelijke historische biografiën. Boeken van krachtige kunst: ernstig, statieus en gericht op één doel.

Haar beelden, met forsche hand gehouwen en breed bewerkt, vormen een galerei, behoorend in één gebouw. Van haar eersteling Rechlindis, 1887, tot Wendelmoet Claesdochter, 1927, ademen al haar werken een dl helderder bewust wordend verlangen om de maatschappelijke positie der vrouw te verbeteren. Op het gebied der Vrouwenbeweging neemt zij ook als presidente van den Nationalen Vrouwenraad een belangrijke plaats in.

Zeer bekende geschriften van haar zijn: Geschiedenis van de Nederlanden tijdens de inlijving bij Frankrijk. De Nonnen van Port Royal. Vooral ook Uit de diepte naar de hoogte, 3 dln. Voorts gaf zij schetsen van het leven en den arbeid der wegbereidsters voor een betere positie der Nederlandsche vrouw. Al haar boeken vormen een geheel, dat een geheelen indruk teweegbrengt.

< >