Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Nabateërs

betekenis & definitie

De Nabateërs zijn van Arabischen oorsprong en hebben zich waarschijnlijk tegen het einde der 6de eeuw v. Chr. meester gemaakt van het gebied der Edomieten, die zich op hun beurt van Zuid-Palestina totHebrontoe meester maakten.

Van hier uit zijn ze in het Over-Jordaansche doorgedrongen. In den tijd der Maccabeën, die veel steun aan hen hadden, vinden we hen in het oude Moab bij Madeba.

In de dagen van Flavius Jozefus hebben zij hun naam gegeven aan het grensgebied tusschen Syrië en Arabië van den Eufraat af tot de Roode Zee toe. Ongeveer 85 v.

Chr. werd hun koning Arétas heer van Damaskus en Cele-Syrië. Als zoodanig kwamen ze tegenover de Hasmoneën te staan en hadden ongetwijfeld de hand in de troebelen, die in 65 v.

Chr. aan de Romeinen onder Pompejus de gelegenheid gaven om in te grijpen. Dezen dwongen de Nabateërs Damaskus op te geven.

Desondanks bleven de Nabateërs Romeinsche „bondgenooten”. Ze hadden een groot aandeel in den economischen opbloei van het Over-Jordaansche.

Hun hoofdstad Petra werd een belangrijk handelscentrum. Eerst toen Trajanus in 105 n.

Chr. tegen hen in het veld trad, was het met hun heerlijkheid gedaan.Hun cultuur is, wanneer we met hen in aanraking komen, wat sinds 312 v. Chr. in klimmende mate het geval is, Arameesch, waarbij natuurlijk Romeinsche invloeden zich sterk doen gelden. Hun inschriften en munten zijn in het Arameesch gesteld. Men is gewoon hen voor identiek te houden met de Nebajoth van Gen. 25 : 13, Jes. 60 : 7, maar dat stuit af op fonetische moeilijkheden. In het Nieuwe Testament wordt alleen een van hun koningen, met name Arétas vermeld (2 Cor. 11 : 32).

< >