of moederrecht. Hieronder verstaat men in de wetenschap der volkenkunde die inrichting der maatschappij, waarbij in zake afstamming en familierecht de afkomst van moederszijde den doorslag geeft.
De waardigheid van hoofd gaat over in de vrouwelijke lijn, al treedt meest een man op als overste van de groep. De kinderen behooren tot de moedergroep en kunnen van den vader niet erven; de vader blijft voor het familieverband zijner kinderen feitelijk een vreemde.Hoe vreemd ons dit voorkome, niettemin is het een welgestaafd feit dat bij verschillende volken het verwantschaps-, familie- en erfrecht op het matriarchaat berust. Een bekend voorbeeld vormen de Menangkabausche Maleiers van Sumatra; daarnaast sommige volken in de Zuidzee; bepaalde Indianenstammen bijv. de Irokeezen; onderscheidene volken in Voor-Indië.
Men hoede zich ervoor het matriarchaat of moederrecht te verwarren met gynaicocratie of vrouwenheerschappij. Inderdaad zijn er moederrechtelijke maatschappijen aan te wijzen, waar de vrouw een hooge positie innam. Zoo schrijft Pater Lafiteau (De Zeden der Wilden, deel I bl. 36): „Niets is wezenlijker als de opperhoogheid der vrouwen (n.l. bij de Irokeezen). In de vrouwen bestaat eigenlijk de natie, de geslachtsboom, de order der bloedverwantschappen. Bij haar berust al het wezenlijke gezag: het land, de velden en de gansche oogst komt haar toe; zij zijn de ziel der raadsvergaderingen, de scheidsvrouwen van vrede en oorlog. De mannen zijn ten eenenmale verlaten; hun kinderen zijn hun vreemd; en schoon men eershalven de hoofden uit hen kiest, zij arbeiden niet voor zichzelf.” Maar al zijn er matriarchale maatschappijen, waar de vrouw in aanzien is, dikwijls is dit niet het geval, en is in de moederrechtelijke samenleving het lot van de vrouw beklagenswaardig.
Want juist het koop-huwelijk komt hier voor. (Salomonen; bij de Negerstammen met matriarchaat in Afrika enz.) Een groot nadeel is de ontwrichting van het gezin; duidelijk blijkt dit bij de Menangkabauers. Neemt men allereerst in aanmerking, dat aldaar de man niet bij zijn vrouw woont, maar deze slechts in haar woning bezoekt (overigen blijft hij in eigen familiehuis bij zijn moeder en zusters) dan spreekt het vanzelf dat de band tusschen de echtgenooten niet hecht kan zijn. Echtscheidingen, gevolgd door een nieuw huwelijk van soms zeer korten duur komen zeer veel voor en een gestaafd geval dat een man zeventien vrouwen had gehad, is zelfs geen uitzondering. Een ander bezwaar van de moederrechtelijke maatschappij is, dat de vader niet werkt voor zijn eigen kinderen, maar voor die van zijn zusters! „In zijn hart gunt de vader de vruchten van zijn arbeid liever aan zijn bloedeigen kinderen, dan aan die zijner zusters of tantes of nichtjes van moederszijde. Men begrijpt, hoe door deze regeling van het bezit, het initiatief om in eigen land geld te verdienen en gronden te ontginnen wordt gedood; hoe de vrouwen met Argusoogen toezien, dat de broer of oom of neef niets aan zijn kinderen geeft; hoe hier een bron ligt van veel familiekrakeel en hoe zulk een man soms allerlei onmannelijk geknoei te baat moet nemen om zijn kinderen iets toe te stoppen.” Als men vraagt, waardoor het matriarchaat is ontstaan, krijgt men verschillende antwoorden. De eerste geleerde, die een theorie over het matriarchaat gaf, was de Zwitser Bachofen, die in 1861 een boek uitgaf: Das Mutterrecht.
Volgens Bachofen was het eerste stadium van de geslachtelijke verhoudingen onder de menschen geweest een tijd van algeheele sexueele ongebondenheid (promiscuiteit). Daarop volgde de periode van het matriarchaat; waarna eindelijk het patriarchaat zegevierde, waarbij de man zich plaatste aan het hoofd van het gezin en de verwantschap gerekend werd in de vaderlijke lijn. Het schema van Bachofen:
1. promiscuiteit;
2. matriarchaat;
3. patriarchaat
putte hij voornamelijk uit klassieke schrijvers, niet uit gegevens der volkenkunde. Zijn stelsel is volkomen in strijd met de leer van de Heilige Schrift, die aan het begin van de menschelijke geschiedenis het monogame huwelijk plaatst, van één man en één vrouw. Maar de theorie van Bachofen is evenzeer in strijd met de werkelijkheid; door volkenkundigen van naam als Starcke en Westermarck is met feiten aangetoond, dat de voorstelling onjuist is, alsof het matriarchaat een stadium is, dat aan het patriarchaat voorafging. Als oorspronkelijke verhouding moet beschouwd worden de vereeniging van één man en één vrouw.
Al wordt dus de evolutie-gedachte verworpen alsof het matriarchaat een eerste phase is in de geregelde geslachtelijke verhoudingen, daarmee blijft men nog staan voor de vraag: Waardoor is het moederrecht bij verschillende volken (lang niet bij alle!) te verklaren? In den laatsten tijd is men geneigd te denken aan economische oorzaken; men wijst er dan op, dat het matriarchaat juist voorkomt bij volken met landbouw, waarbij de vrouw den grond bewerkt en over den oogst beschikt. Hierop is vooral gewezen in de z.g.n. cultuurhistorische school (bijv. Schmidt-Koppers, Völker und Kulturen). In een wilde theorie uit den laatsten tijd van Robert Briffault (neergelegd in zijn werk The Mothers) wordt het voorgesteld alsof het matriarchaat ontstaan zou wezen uit het moederlijke instinct in de horde van de eerste samenleving, en dat dit moederrecht bovendien zou samenhangen met vereering van de maan. Maar deze theorie berust slechts op stoute fantastische samenvoegingen van ongelijksoortige feiten.