Het eiland, dat met Java thans één der belangrijkste is van geheel den Nederlandsch Oost-Indischen Archipel. Den naam zou het hebben van een sanskrit-woord, dat „zee” beteekent; dus door „Zeeland” te vertalen zijn.
De grootte is 13 maal de oppervlakte van Nederland; met ruim 6.000.000 inwoners; heele stukken zijn onbewoonbaar, b.v. de uitgestrekte moerassen der kustvlakten en het met dicht oerbosch bedekte centrale bergland. Langs de Westkust strekt zich als een barrière een eilandenreeks uit, waarvan de voornaamste zijn: Simaloer (ressorteerende onder Atjeh en O.), Nias(Tapanoeli), de Mentawei-groep (Sumatra’s Westkust) en Enggano (Bènkoelen); deze eilanden zijn pl.m. 12.000 K.M.2 groot, met een bevolking van 220.000 inwoners, van wie alleen op Nias 165.000.
In den loop der eeuwenoude geschiedenis werd Sumatra, slechts door de zeestraat van Malaka gescheiden van Azië’s vasteland, de doorgangspoort bij de volksstroomingen vanuit de Oude Wereld naar het Oosten. Van het laatste der 7e tot het laatste der 12e eeuw bloeide in het oude Palembang het machtige Boeddhistische rijk Qriwidjaja, dat zijn heerschappij uitbreidde over een groot deel van Sumatra, Java, Malaka en over een stuk van Achter-Indië; de Javanen hebben, tijdens het Hindoe-rijk van Modjopait, het veroverd (1377), en de eens zoo machtige handelsstad laten verworden tot een zeerooversnest.
Na 1200 kwam de Islam op Noord-Sumatra, die, langs den weg der gebruikelijke propaganda, zich snel uitbreidde; reeds in de tweede helft der 14e eeuw, waren Indragiri, Djambi en Palembang Mohammedaansche staatjes; thans is Sumatra, op de Batak-landen en enkele kleine gedeelten na, te rekenen tot de wereld van den Islam. De bevolking bestaat uit verscheiden menschengroepen, waarvan de voornaamste zijn: pl.m. 600.000 Atjehers (op Sumatra’s Noordpunt), pl.m. 1 millioen Batakkers (in Tapanoeli en verder verspreid over Sumatra’s Oostkust, en aangrenzende gewesten), pl.m.
F/2 millioen Minangkabaners (voornamelijk op Sumatra’s Westkust); pl.m. 56.000 Palembangers (in Palembang en verder verstrooid in Benkoelen en Djambi) pl.m. 150.000 Lampoengers (in de Lampoengs en in Benkoelen). In de laatste decenniën kwam Sumatra tot hooge ontwikkeling: de Deli-tabaksvelden, de koffiestreken op Sumatra’s Westkust, Tapanoeli, en Zuid-Sumatra, de rubber-cultuur in alle gewesten, thee (Sumatra’s Oostkust), oliepalmen (Sumatra’s Oostkust, Atjeh, Lampoengs, Palembang), copra (Sumatra’s Westkust, Oostkust, Atjeh, Tapanoeli), vezelstoffen (Sumatra’s Oostkust, Lampoengs), peper (bijna geheel een Inlandsch product), rijst (bijna overal), pinang (uit voerproduct-Atjeh), steenkolenontginningen in de Ombilin-mijnen (Sumatra’s Westkust) en van Boekit Asem (Palembang), petroleum (Atjeh, Sumatra’s Oostkust, Palembang, Djambi), gouden zilverertsen in de mijnen van Benkoelen en andere plaatsen.
Snel is en wordt het verkeer verbeterd: Atjeh-tram, Deli-spoor, spoorlijnen in Sumatra’s Westkust, de Lampoengs en Palembang, en daarmede aangestuurd op een grooten centralen spoorweg over de geheele lengte van het eiland; behalve vele particuliere autodiensten ook lands-automobielendiensten in Palembang, Benkoelen en Sumatra’s Westkust. Dientengevolge neemt het toerisme zeer toe: Javanen brengen hun vacantie door in de bovenlanden van Padang en op de Karo-hoogvlakte; Engelsche families ontvluchten de warmte van Penang en Singapore naar Brastagi op de Karo-hoogvlakte; een ontspanningsreis maken velen dwars door Sumatra: van Belawan op de Oostkust perS.S. auto via het Toba-meer en Sibolga naar Padang.Zie verder, met name voor de Zending: Indië (Nederlandsch), dl III, bl. 26 en 27.