Zuster van Maria en Lazarus, die in het huisgezin van Bethanie waar Jezus gedurig kwam, de besturende persoon was die Jezus „in haar huis” ontving en zich beijverde om alles voor het goed onthaal van Jezus in gereedheid te brengen. Zij ontving op haar bezorgde opmerking dat haar zuster Maria haar alleen liet dienen, de vermaning van Jezus dat zij bij de bekommering over vele dingen, het „eene noodige” niet vergeten mocht.
Zij onderscheidt zich door haar bedrijvigheid van haar meer tot bepeinzen geneigde zuster Maria, die aan de voeten van Jezus zit, en luistert naar Zijn woord. Toch mag Martha’s bedrijvigheid niet aangemerkt worden als bewijs dat zij geen geloovige vrouw was.
Na de begrafenis van Lazarus (Joh. 11 : 20) gaat Martha, als zij hoort, dat Jezus komt, Hem tegemoet. Zij kent geen rust.
Terwijl Maria in huis blijft zitten, bedroefd, stil, gaat Martha uit op het hooren dat Jezus in aantocht is. Zij voert een gesprek met Jezus over de opstanding van Lazarus, en straks bij het graf over de aanschouwing der heerlijkheid Gods.
Haar daarom voor te stellen als een vrouw die enkel oog had voor de aardsche dingen en de bezigheden van het dagelijksche leven, is verkeerd. Zij toont immers geloof en geestelijk verstand te hebben, om het woord der zaligheid te ontvangen (Joh. 11 : 22, 24).
En als Jezus na de woorden „Ik ben de opstanding en het leven, die in Mij gelooft, zal leven, al ware Hij ook gestorven” vraagt: „gelooft gij dat” zegt zij: Ja Heere „ik heb geloofd dat gij zijt de Christus, de Zone Gods, die in de wereld komen zou.” En dit geloof deed haar trotseeren de vijandschap der Joden (Joh. 11 : 53v.v.; Joh. 12: 1, 2). Wat alles zegt: Jezus had Martha en hare zuster en Lazarus lief (Joh. 11 : 5).
Is zij dus met Maria en Lazarus door geloof en liefde aan Jezus verbonden, zij is wel het voorbeeld van die naturen, die door te groote bekommering over de dingen van het dagelijksche leven zoo licht van de groote hoofdzaak worden afgeleid.