Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Mandat impératif

betekenis & definitie

of gebiedend mandaat, beteekent, dat een lastgever aan zijn lastnemer een bindende opdracht geeft, waarvan hij zonder ruggespraak met zijn lastgever niet mag afwijken.

Zoo wordt aan gezanten soms woordelijk voorgeschreven wat zij moeten doen of zeggen. En zoo waren in de vroegere Republiek de afgevaardigden naar de Staten gebonden aan den last hunner principalen. In later tijd zag men echter in, dat dit in den regel te ver ging. Vandaar dat in de tegenwoordige grondwet zulk een bindend mandaat dan ook verboden is: „De leden” (nl. der volksvertegenwoordiging) „stemmen zonder last van of ruggespraak met hen, die benoemen”, art. 86.

Ook op kerkelijk gebied is het geven vaneen bindend mandaat al spoedig beperkt door de eischen van het kerkverband. Wel zijn de afgevaardigden der kerken naar de synoden geen kerkelijke machthebbers, die jure suo beslissingen mogen nemen, doch slechts haar vertegenwoordigers, die aan den door de kerken hun opgelegden last zedelijk gebonden zijn. Maar anderzijds zijn de kerkelijke vergaderingen geen bloote kerkelijke stem- en registratiebureau’s, die alleen maar samenkomen om vast te stellen of de meeste kerken vóór of tegen een voorstel zijn, doch samenkomsten van kerken om met elkander over de kerkelijke aangelegenheden te beraadslagen.

Vandaar dat de kerken op drieërlei wijze handelden. In particuliere zaken, die bepaalde personen of kerken aangingen, zooals tuchtgevallen, appélzaken, approbaties van beroepingen, examens, enz. konden zij, gelijk van zelf spreekt, vooraf geen definitief oordeel uitspreken en lieten zij haar afgevaardigden, behoudens de zedelijke gebondenheid aan hun instructie, in de beslissing vrij. In zaken van meer algemeen belang, die de kerken gemeenschappelijk raakten, werden de voorstellen in den regel vooraf aan de kerken toegezonden, om daarover haar voorloopig oordeel uit te spreken, met opdracht aan haar afgevaardigden dit aan de meerdere vergadering mede te deelen, terwijl zij dezen vrij lieten, na gevoerde discussie, hun stem te bepalen, echter met de zedelijke verplichting om niet zonder gewichtige reden van haar oordeel af te wijken. En in enkele van zulke algemeene zaken, die van vitaal belang waren voor de kerken, zooals de leergeschillen met de Remonstranten, bepaalden zij wel, dat haar afgevaardigden niet anders mochten stemmen dan de duidelijk omschreven instructie luidde, zonder eerst met hun lastgevers ruggespraak en voor hun afwijkingen verlof gevraagd te hebben. Zulk een mandat impératief gaven de Zeeuwsche kerken mede aan haar afgevaardigden naar de synode van Dordrecht, 1618—’19, inzake de beslissing der Remonstrantsche twisten. Zij mochten na het hooren van „eenige redenen ofte argumenten streckende tot veranderinge niet tot stemmen voortgaen voor ende aleer zij reces aen haere principaele hebben genomen ende haer nader intentie daerop verstaen”. Zie Het Ouderlingenblad 1924 Nos 21—23.

< >