Het „van” voor zijn naam, dat overigens gewoonlijk wordt weggelaten, herinnert eraan, dat de familie van dezen kunstenaar uit Vlaanderen (Antwerpen) stamde.
Hij werd 16 December 1770 te Bonn geboren en bleek reeds vroeg zeer muzikaal te zijn. Op zevenjarigen leeftijd liet zijn vader hem reeds te Keulen optreden als pianist; toen hij elfjaar was maakte hij per schip met zijn moeder een concertreis door Holland, waarvan het geringe geldelijke resultaat hem tot de ook gehouden belofte bracht, ons land nooit weer te zullen bezoeken; op denzelfden leeftijd liet hij zijn eerste drie Sonaten voor klavier het licht zien. Dertien jaar oud werd hij tot hoforganist benoemd. Toen in 1784 Maximilian Franz keurvorst werd, vond hij in dezen een krachtigen beschermer, die hem o. m. in staat stelde, in 1787 een reis naar Weenen te doen, waar Mozart hem hoorde en toen tot zijn vrienden zeide: „Houd dezen in het oog; die zal eenmaal de wereld van zich doen spreken.” In 1790 werd Beethoven aan Haydn voorgesteld, die zijn leermeester werd toen hij in 1792 naar Weenen vertrok, dat verder zijn woonplaats gebleven is totdat hij 26 Maart 1827 ontsliep.
Had graaf von Waldstein hem bij zijn vertrek naar Weenen den wensch medegegeven, dat hij Mozarts geest uit Haydns handen zou ontvangen, deze ging in zekeren zin niet in vervulling; want, hoewel zich aansluitende bij deze groote voorgangers, heeft hij zich toch hoe langer hoe meer doen kennen als een volstrekt eigen persoonlijkheid, wiens genie geheel nieuwe banen inzonderheid voor de instrumentale muziek heeft geopend. In zijn eerste periode (tot pl.m. 1802) moge hij nog het spoor der oude meesters volgen, in zijn tweede periode (tot pl.m. 1815) is hij geheel zich zelf en zijn Eroïca (3e symfonie) doet hem kennen als een, wiens verschijning voor de muziek van onwaardeerbare beteekenis geacht moet worden. In zijn laatste periode kwelt hem een tot volkomen doofheid zich ontwikkelende hardhoorigheid, die maakt, dat hij met de eischen van instrumenten en menschelijke stem nauwelijks meer rekent doch tevens aan zijn werken uit dien tijd het karakter geeft van groote innerlijkheid en zeldzamen diepgang.
Van zijn vele werken mogen behalve zijn 9 symfonieën en zijn strijkkwartetten hier genoemd worden zijn pianoconcerten, zijn Septet, zijn ouvertures (Leonore 3, Egmont, Coriolan) en zijn vioolconcert.
Van de religieuse muziek, welke hij gaf, noemen we natuurlijk in de eerste plaats zijn geweldige Missa Solemnis, die, hoewel voor den Roomschen eeredienst bestemd, niets Roomsch heeft en van een zeldzame schoonheid is. Ook schreef hij een (weinig bekend) oratorium Christus am Oelberge. Groote bekendheid genieten zijn geestelijke liederen op teksten van Geliert: Bitten; Die Ehre Gottes aus der Natur; Die Liebe des Nächsten.
In Bonn is Beethovens geboortehuis tot een aan zijn nagedachtenis gewijd museum ingericht. De pogingen, door Willem Hutschenruyter en H. P. Berlage aangewend om in Nederland een Beethovenhuis te bouwen, dat een tempel der van alle vreemde invloeden bevrijde muziek zou worden (zie Het Beethovenhuis door W. Hutscheriruyter 1908 en mijn artikel in Stemmen des tijds, November 1911) zijn op practische bezwaren afgestuit.