Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Maacha

betekenis & definitie

I. Een van de drie Ararneesche rijkjes (Bëth Rechöb, Zoba en Maacha), die in het Overjordaansche gebied ten Noorden van den Jarmoek gelegen hebben en later in het rijk van Damaskus zijn opgesmolten.

Het wordt alleen in Davids dagen vermeld (2 Sam. 10 : 6, 8; I Kron. 19 : 6 v.). Toch bestond het blijkbaar reeds bij het binnendringen van Israël (Deut. 3 : 14; Joz. 12:5; 13 : 11, 13).

Hetlagtusschen den Hermon in het Noorden en het eveneens Ararneesche landschap Qesur in het Zuiden, tusschen Bazan in het Oosten en den boven loop van den Jordaan en de zee van Gennezaret in het Westen. David heeft het aan zich onderworpen.II. Maacha is ook de naam van meerdere personen in het Oude Testament. Het meest bekend daarvan zijn de Gesuritische prinses, die in Davids harem werd opgenomen en moeder werd van Absalom (2 Sam. 3 : 3; 1 Kron. 3 : 2) en Absaloms dochter, die vrouw werd van Rehabeam en moeder van Abia (1 Kon. 15 : 2; 2 Kron. II : 20—22; in 2 Kron. 13 : 2 is een vergissing ingeslopen). In 1 Kon. 15 : 13 wordt ook 'de moeder van Asa, den opvolger van Abia, Maacha genoemd. Indien dit juist is, moet in 15 : 8 „broeder” in plaats van „zoon” worden gelezen. Mogelijk is echter ook, dat in 15:13 de Michaja van 2 Kron. 13 : 2 is genoemd. „Het afschuwelijke van Asjëra” (Statenvertaling minder juist: een afgrijselijken afgod in een bosch), dat zij gemaakt had, waarom haar zoon haar afzette als koningin-moeder, de hoogste vrouw in den lande, is waarschijnlijk een onkiesch zinnebeeld geweest der godheid als natuurkracht.

< >