Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Koeboes

betekenis & definitie

zijn volksstammen in de binnenlanden van Sumatra, die beschouwd worden als de oudste bevolking van dit eiland. De naam wordt afgeleid van „ngoetoe” (= rondzwerver).

Zij wonen in het gebied van de rivieren Moesi en Djambi, te midden van dichte oerwouden. Wat dit beteekent, wordt ons duidelijk uit de beschrijving van Prof. Nieuwenhuis: „Dewoudreuzen van 60, 70 tot 80 M. hoogte, vormen hier met hun aaneengesloten bladerdak een groen kleed, dat door de veelvuldigste ranken en lianen tot een onontwarbaar geheel samengevoegd wordt. Onder dit groene dak leven in het halfdonker van het woud de reusachtige dieren der tropenwereld: hier trompetten de rondwarende olifanten, daar stormt de opgeschrikte neushoorn door het bosch en wentelt de bonte tapir in het slijk. De Maleische beer beklimt er de hoogste boomen; de wilde zwijnen vormen een prooi voor den koningstijger en den moordlustigen panter. Onder den met metersdikken plantenafval bedekten woudbodem schuifelt de fraai gevlekte reuzenslang en sluipen de leguanen.

Vult men deze schets nog aan met een heirleger van bloedzuigers, die mensch en dier bij iedere schrede belagen, om zich aan hun bloed te goed te doen, dan kan men zich eenigszins een idee vormen van de woudwoestijnen, waar de Koeboes zich in den loop der tijden wisten te handhaven.” In deze wildernissen zwierven vroeger de Koeboes. Daar zochten zij hun voedsel: knollen, aardwortels, vruchten, wormen, insecten, slangen, hagedissen, krokodillen, leguanen, herten, varkens, apen, visch, schildpadden, zelfs in het bosch gevonden dieren, welke reeds tot ontbinding waren overgegaan. In tegenstelling met de weelde, die men zich vaak van het oerwoud droomt, komen de verzamelaars in het bosch vaak te kort: ze zijn slecht gevoed en lijden vaak honger. Hierdoor is het vermoedelijk ook te verklaren, dat de Koeboes slanker, magerder, zwakker zijn dan de Maleiers. Zij behooren tot de kleine menschen, wat hun lichaamslengte betreft: de mannen hebben een gemiddelde lengte van 158 c.M., de vrouwen 150 c.M. Hun aantal bedraagt ruim 7000.

De oorspronkelijke Koeboes waren een volk met zeer lage cultuur. Men kan zich moeilijk een primitiever menschelijk verblijf voorstellen, dan dat van deze boschbewoners. Stel u voor vier rondhouten van ongeveer 8 c.M. en 2 M. lang op onderlinge afstanden van ongeveer HM. in een vierhoek in den grond geplaatst. Op ongeveer een voet boven den grond zijn deze rechtopstaande rondhouten twee aan twee verbonden door horizontale rondhouten. Op dit raam worden tien tot twintig rondhouten van dezelfde lengte en dikte naast elkaar gelegd om als vloer te dienen. Ruim een meter boven dezen vloer zijn de vier verticale rondhouten door eenzelfde raam verbonden, waarop wat bladeren worden gelegd bij wijze van dakbedekking en klaar is de woning.

Als bindmiddel gebruikt men wat rotan of lianen. Geen omwanding, geen versierselen, geen amuletten, geen meubilair, niets. Het eenige wat men in zoo’n verblijf vindt zijn eenige opgerolde schaamgordels en een bamboekoker, waarin zich wat drinkwater bevindt.

Deze primitieve Koeboes hadden voor twintig jaren een ruilhandel in den vorm van stommen handel. Dit geschiedde aldus: Kwam een vreemdeling aan een boschterrein, waar hij vermoedde, dat zich Koeboes zouden ophouden, dan ging hij een eindje het bosch in, tot hij een zwaren boom vond met groote wortelvleugels, liefst zoo’n boom in de buurt van een open plek in het bosch, en begon dan met een stuk hout of dikken stok tegen een dier wortelvleugels te slaan. Werd zijn slaan door een of meer Koeboes in het bosch beantwoord, dan was dit een teeken, dat de Koeboes genegen waren om handel te drijven, en verwijderde hij zich dus. Hoorde hij kort daarop het slaan op een wortelvleugel, dan spoedde hij zich naar de plaats, waar hij even te voren de Koeboes had opgeroepen, en zag dan verschillende boschproducten bij hoopen geplaatst met een weinig zout, rijst, of een stukje goed er naast, al naar gelang de Koeboe voor zijn boschproducten in de plaats wilde hebben. De handelaar keerde naar zijn prauw terug, legde zooveel rijst, zout of andere goederen naast de boschproducten, als hij dacht, dat ze hem waard waren, sloeg op de wortelvleugels en verdween. De Koeboes kwamen dan kijken, wat de handelaar hun in ruil voor hun producten wenschte te geven.

Stond hun de ruil aan, dan namen zij de goederen weg, door den handelaar gedeponeerd. In het tegenovergestelde geval lieten zij de goederen liggen en verdwenen met hun producten in het woud.

De partijen zagen elkander in het geheel niet; zij spraken dus ook niet met elkaar; een dergelijke vorm van handel noemt men stommen handel. Deze stomme handel kwam maar bij eenige volken voor en behoort geheel tot het verleden. Ook bij de Koeboes.

Want bij de Koeboes is in de laatste jaren veel veranderd. Reeds gedurende de vorige eeuw zijn de toestanden gewijzigd, daar de Koeboes gedwongen zijn geworden, zich in vaste nederzettingen te vestigen. Deze zijn nog wel afgelegen, maar toch bereikbaar. Hierdoor hebben verreweg de meeste Koeboes het zwervende leven vaarwel gezegd; de z.g.n. Koeboe kesit (onbeschaafde Koeboe) komt weinig voor.

Met die verandering van levenswijze kwamen de Koeboes meer in contact met de Maleiers. Dit heeft vooral grooten invloed gehad in het godsdienstige leven, de meesten zijn Mohammedaan geworden.

Bij de zwervende Koeboes bestond het geloof in een aantal natuurgeesten. Een zekere macht hadden Sjamanen. De Koeboes meenden, dat in de maan de maangrootmoeder woont, die draden spint, om de menschen te vangen. Na dit leven gaat de ziel naar het hiernamaals: de weg gaat over een brug, die boven een ketel met kokend water hangt. De boozen vallen in het heete water. Zoo althans meldt Pater Schebesta.

Dit is daarom merkwaardig, wijl door sommige volkenkundigen de Koeboes genoemd werden als een volk zonder godsdienst. Evenwel, alle volken hebben godsdienstige voorstellingen en de Koeboes vormen geen uitzondering.

< >