Het woord „kindercommunie” beteekent, dat de kinderen aan de communie d. i. aan het Avondmaal deelnemen. Reeds in de derde eeuw na Christus kwam de gewoonte op aan pasgedoopte kinderen ook het Avondmaal toe te dienen.
Cyprianus en Augustinus hebben het reeds met kracht verdedigd. Zij beriepen zich zelfs op Joh. 6 : 53, waar Jezus zegt tot de Joden: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: tenzij dat gij het vleesch des Zoons des menschen eet, en Zijn bloed drinkt, zoo hebt gij geen leven in uzelven”.
De Heiland wilde hen duidelijk maken, dat zij alleen door de geestelijke gemeenschap met Hem en dan bepaald met Zijn vleesch en bloed, gelijk er ontstaat tusschen de spijze en dien, die haar geniet, het eeuwige leven deelachtig worden. Maar zij pasten dezen tekst op het Avondmaal toe alsof Jezus wilde zeggen, dat er zonder het eten van Zijn vleesch en het drinken van Zijn bloed met den lichamelijken mond geen zaligheid is; waaruit dan zou volgen, dat ook de kinderen, om zalig te worden, het Avondmaal moesten gebruiken.
Augustinus zegt bijv. beslist: „Durft iemand zoo stout zijn te zeggen, dat dit geen betrekking heeft op de kinderen, of dat zij het leven kunnen hebben, zonder Zijn lichaam en bloed genoten te hebben?” Zoo vond deze gewoonte ingang en bleef ze in het Oosten zelfs tot in onzen tijd bestaan. De Grieksche kerk geeft aan pas gedoopte kinderen het Avondmaal.
Zij doopt het brood in den wijn en dient het zoo aan het kind toe. Maar in het Westen sleet deze gewoonte sinds de 12e eeuw uit.
De Roomsche kerk verbood het wel niet op het concilie van Trente, 1545—1563, maar verklaarde toch, dat het niet noodzakelijk was.Door de hervormers werd de„kindercommunie” echter veroordeeld op de volgende gronden:
1. In het Oude Testament werden de kinderen van het mannelijk geslacht wel besneden, maar waren zij van het Pascha, dat volgens Deut. 19 : 15—17 in Jeruzalem gevierd moest worden, uitgesloten.
2. In het Nieuwe Testament is de Doop ook voor het kind, maar het Avondmaal alleen voor de volwassenen ingesteld. Christus zelf heeft het in den laatsten nacht van Zijn leven alleen aan Zijn volwassen discipelen uitgedeeld (Matth. 26 : 26—29).
3. Het onderscheid tusschen Doop en Avondmaal bracht mee, dat de kinderen van het laatste zijn uitgesloten. Bij den Doop is het kind lijdelijk. Het wordt gedoopt, zonder dat het zelf er iets aan toe doet. Maar bij het Avondmaal treden wij zelf handelend op. Hier heet het: „neemt, eet, doet dat tot Mijne gedachtenis”; en bij het geven van den drinkbeker: „doet dat, zoo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijne gedachtenis” (1 Cor. 11 : 24, 25). Het Avondmaal is dus het sacrament voor de volwassenen.
4. De eischen, welke voor het gebruik van het Avondmaal gesteld worden, sluiten ook de kinderen ten eenenmale uit. Vooreerst de eisch tot zelfbeproeving, in 1 Cor. 11:28: „Maar de mensch beproeve zichzelven, en ete alzoo van het brood en drinke van den drinkbeker”. En voorts de eisch om het lichaam des Heeren te onderscheiden, want in vs. 29 volgt er op: „Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zich zelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren”. Om zichzelf te beproeven en om het lichaam des Heeren te onderscheiden moet men den leeftijd des onderscheids bereikt hebben. Uit al deze gegevens blijkt, dat het Avondmaal is ingesteld voor de geloovigen, die tot onderscheid van jaren gekomen zijn en dat de kleine kinderen er bijgevolg van zijn uitgesloten.