Kinderbijbels geven in beknopten vorm een verhaal van de hoofdpersonen en hoofdfeiten der Heilige Schrift, in kinderlijke taal en stijl getransponeerd en met platen „verlucht”. Zulke kinderbijbels zijn er in ons land heel wat.
Oorspronkelijke en vertaalde. Van rechtzinnige zijde zoowel als van modernen kant.Er is hier te onderscheiden tusschen het oudere en het nieuwe type. Tot de oude behoort de Bijbel voor de Jeugd van Van der Palm ; dikwijls herdrukt. Goed van toon, duidelijk in de voorstelling; maar de strekking van dezen Jeugdbijbel is gevaarlijk, wijl Van der Palm meer spreekt van de deugd dan van de genade Gods in Christus. Hij wil zijn jeugdige lezers „niet vernederen, maar eerder opheffen, gevoel van eigen waarde inboezemen, en de beginselen van eer en deugd” inplanten. Hij heeft meer het oog op wat aangenaam en nuttig is, dan op wat noodzakelijk tot zaligheid gekend worden moet. Steeds is hij er op uit, om het wonderbare in het wonder te verdoezelen. „Geenszins”, zoo zegt hij, „om het wonder weg te nemen, maar opdat het in een schooner, den God der natuur waardiger licht zou verschijnen”! Een der meest bekende en stellig een der beste is „De Kaapsche Kinderbijbel of de geschiedenissen des Bijbels op de eenvoudigste wijze voorgedragen”.
Met vele illustraties. De inleiding bevat een drietal stukskens over God, den Bijbel en over de engelen. Aan het einde van elke vertelling eenige vragen, die den jeugdigen lezer nopen over het gelezene na te denken.
Onder het nieuwe type verstaan wij de Bijbelsche Geschiedenis aan kinderen verteld, zooals die door Dr A. W. Bronsveld, door Ds J. H. Donner, C. F.
Schöttelendreier e. a. bewerkt zijn. En vooral de nieuwste door W. G. v. d. Hulst en J. C. de Koning, die in wijden kring grooten ingang hebben gevonden. Deze worden in de wandeling ook kinderbijbels genoemd.
In den laatsten tijd is hier nóg een variatie bij gekomen. Van de Hulst bood Bijbelsche vertellingen voor onze kleintjes en De Koning Het Groote Boek voor de kleinsten verteld. De eerstgenoemde zijn voor de grootere kinderen van 8—12 jaar bedoeld, de laatste voor den kleuterleeftijd van 4 tot 6 à 7 jaar. De eerste zijn boeken voor wie reeds lezen kunnen, de laatste zijn „voorleesboeken”, om door de moeders of onderwijzers aan de allerkleinsten te worden voorgelezen.
Het denkbeeld kinderbijbel wordt door zeer ernstige bezwaren gedrukt. Menigeen beroept zich ter verdediging ervan op het spreekwoord: „de ruif is te hoog, de kleinen kunnen er niet bij”. Met goede bedoeling wil men daarom de ruif lager stellen, opdat ze ook onder het bereik der kleintjes kome. Doch o.i. is dit allesbehalve aanbevelenswaardig — en ook onnoodig.
Onnoodig De Heilige Schrift kan, als het boek der goddelijke, voor allen gezaghebbende waarheid, in zijn waarde voor onderwijs en opvoeding nooit te hoog worden geschat. Zij wijst ons niet alleen den weg ten eeuwigen leven aan, maar toont ons ook het pad, dat wij in dit leven hebben te bewandelen. En zij doet zulks in een vorm, die voor geleerden en eenvoudigen, voor grijsaards en kinderen past. Zij spreekt niet in dorren, redeneerenden betoogtrant, maar in de aanschouwlijke taal van het leven. De Bijbelsche verhalen zijn bij uitstek eenvoudig en aanschouwelijk; als prenten, die metéén door het kind worden verstaan. Alles in den Bijbel is geschiedenis of staat met geschiedenis in verband.
Met de Bijbelsche verhalen neemt het kind ook de leeringen van den Bijbel in zich op. De allerdiepste waarheden liggen er in of laten er zich onmiddellijk uit afleiden. De historie is één met het dogma. Zooals geen ander boek, mag de Bijbel den naam van het Boek der kinderen dragen. Niemand minder dan Goethe noemt den Bijbel „het klassieke boek, dat door de plastiek van zijn verhaaltrant, de vatbaarheid van zijn taal, den eenvoud der verschillende levensverhoudingen èn als fundament èn als hulpmiddel der opvoeding” van onvergelijkelijke waarde is.
Onnoodig, maar ook allesbehalve aanbevelenswaardig. Een der groote gevaren van de kinderbijbels, waaraan menig auteur niet is ontkomen, achten wij, dat het Bijbelsch verhaal gebracht wordt in de sfeer van het sprookje. Zoo licht krijgt een kinderbijbel iets gekunstelds, waarbij het is, alsof een volwassene zich inspant om zijn anders forschen pas in te houden en af te meten naar kleine kinderstapjes. Dat brengt iets gemaakts mede, dat het kind zelfs gevoelt. De kinderen, die bij de huiselijke godsdienstoefening geregeld uit de Heilige Schrift hooren voorlezen, bemerken zeer zeker, dat de kinderbijbel toch de „echte” Bijbel niet is. Zij gaan den kinderbijbel beschouwen gelijk ze dat hun speelgoed doen.
Dit is een zeer ernstige schade. Wij moeten er ons wel voor wachten, dat wij onder de leus: „aan het kind, wat des kinds is” de jeugd zouden onttrekken aan den Bijbel. Voetius waarschuwde er reeds tegen, als hij schreef: „wij kunnen niet voor goed houden de jonge jeugd tot boekskens of formulieren te verwijzen”, hij wil, dat ze de Schrifturen zelven lezen en herlezen.
Er is iets toepasselijks in de Heilige Schrift voor menschen van elken leeftijd. Daardoor is zij ook voor kinderen geschikt. Zeer kleine kinderen nemen reeds indrukken in zich op, lang vóór wij er kennis van dragen, ’t Is een fout te meenen, dat wij bij de kinderen met iets anders moeten beginnen, om ze langzamerhand tot de Schrift te brengen. Juist de Bijbel zelf is voor de kinderen uitnemend geschikt. Het is de taak der Christelijke moeders, haar kleine kinderen, die zelf nog niet lezen kunnen, uit den Bijbel te vertellen. Dit kan niet te vroeg geschieden.
Comenius noemt dit treffend de moederschool. Het is van onberekenbare waarde. Het leert de kleintjes luisteren naar de stem Gods, die reeds aan de moederschoot tot hen komt. Het maakt hen van de prilste jeugd met den Bijbel vertrouwd. Moeders vertellingen kunnen de kleintjes al spoedig leeren, met gespannen aandacht óók te luisteren naar de lezing van den Bijbel in de huiselijke godsdienstoefening. Gelijk het vertellen van de Bijbelsche Geschiedenis op de school gericht moet zijn op het zelfstandig Bijbellezen der kinderen, zoo moet ook de vertelling van de Heilige Geschiedenis door de moeder zijn als een beker water, die doet verlangen naar de volle, onledigbare fontein zelf.
Daarbij nu kunnen de Bijbelsche vertellingen voor de kleintjes gelijk Van de Hulst en De Koning die gaven, dienen als een kostelijk hulpmiddel. Bij zulke zoogenaamde kinderbijbels moet als onafwijsbare eisch gelden, dat zij de verheven historiën der Schrift niet tot bloote verhaaltjes maken, waarbij gefantaseerd en gemoraliseerd wordt. Vooral protesteeren wij tegen het weglaten van wat men voor de jeugd van geen wezenlijk belang acht of, gelijk het dikwijls uitgedrukt wordt, „verwarrend of schadelijk” is. Alle corrigeeren of ziften van het door den Heiligen Geest geïnspireerde Woord van God is volstrekt verwerpelijk. Daarom hebben wij tegen een jeugdbijbel als Ds v. d. LaarKrafft „bewerkte”, ernstige bedenking. De auteur van een Bijbelsche Geschiedenis voor kinderen sluite zich zoo nauw mogelijk bij de Schrift aan, hij verhale de Heilige Historie sober en eenvoudig naar de kinderlijke bevatting, in de taal van onzen tijd.
Zulk een boek kan voortreffelijke diensten bewijzen, vooral in een tijd van geestelijke onkunde en toenemende ontaarding. Maar het idee kinderbijbel is ons contrabande. De Bijbel zelf is het boek óók voor het kind.
Over de vraag of men aan het kind alles zal laten lezen, wat in de Schrift staat, is verschil van gevoelen. Ook de onzedelijke verhalen uit den Bijbel ? Maar de Heilige Schrift biedt geen onzedelijke verhalen. Wel spreekt zij van onzedelijke dingen. En dat met paedagogische bedoeling, n.l. om af te schrikken van het booze en Gods vergevende genade over den boetvaardige te openbaren. Overigens zal de verstandige huisvader hier tijd en wijze in acht weten te nemen. Niet één deel van Gods heilig Woord kan verkeerd zijn. Doch bij de lezing moet de regel worden toegepast: Geef het kind niet méér dan wat des kinds is.