Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kidron

betekenis & definitie

Omtrent de ligging van het Kidrondal bestaan geen moeilijkheden, zoo min dit het geval is met die van den Olijfberg. De ligging van beiden is reeds duidelijk aangegeven door Jozefus en daaromtrent is dan ook nimmer twijfel gerezen.

Ook dit dal is wederom een inzinking van den bodem die begint in het Noord-Westen van de stad, eerst haar het Oosten loopt, dan ombuigt naar het Zuiden en alzoo de Oostelijke grens vormt van Jeruzalem. Dit deel van het dal heet in het Oude Testament Kidrondal, het scheidde den Olijfberg van het Oostelijke deel der stad.

De weg naar Bethanië en verder naar Jericho leidde door het dal over de beek Kidron (2 Sam. 15 : 23; Matth. 26:30). Thans draagt dit deel den naam van Mariadal; de overlevering wijst hier vele plaatsen aan die zouden herinneren aan de moeder des Heeren.

Dicht bij den Noord-Oostelijken hoek van den ouden Tempelberg ligt „de poort van vrouwe Maria” omdat de weg naar „het graf van Maria” door deze poort leidt. Dit „graf van Maria” ligt aan den Westelijken voet van den Olijfberg, dicht bij den hof van Gethsemané.

Over dit graf is een onderaardsche kapel gebouwd. Het eenige wat van deze kapel is te zien, is het voorportaal uit den tijd van de kruistochten, van daaruit voert een trap van achtenveertig treden langs twee kapellen, gewijd aan de ouders van Maria en aan haar man.

Het graf in zijn huidigen vorm dateert uit de 15de eeuw. Verder aan de Oostelijke helling van den Sion, met de achterzijde naar den Olijfberg gekeerd, liggen in het Kidrondal nog vier graven dicht bij elkander.

Het meest bekende van dit viertal is „het graf van Absalom”.

Het heeft den vorm van een kubus, waarop weer een geheel staat, samengesteld uit gehouwen steenen, alles te zamen in den vorm van een dobbelsteen, waarboven een cylinder is gebouwd, die in een pyramide uitloopt en deswege door de Arabieren „muts van Farao” wordt genoemd.

Het geheel is zestien meter hoog. Reeds in 333 n.

Chr. wordt melding gemaakt van het kubusvormig onderstuk, waaraan op grond van het bericht in 2 Sam. 18 : 18, in de 12de eeuw de naam van Absalom is verbonden. Het geheel is niet ouder dan de tijd van Herodes.

De Joden toonen hun minachting voor dit graf en gooien, naar men beweert, steenen naar het monument als zij er aan voorbijgaan. Trouwens in het Kidrondal waren reeds van overoude tijden vele begraafplaatsen.

Hier waren die van de „kinderen des volks”, d. w. z. de algemeene begraafplaats, in onderscheiding van die der rijken (2 Kon. 23:6). Vele grafgewelven in het Kidrondal zijn herschapen in woningen en nog worden hier onderscheidene grafmonumenten gevonden.

Wie in de kleine vlakte, waar de drie dalen, het Hinnom-, Tyropéon(mestdal, vaak kaasmakersdal genoemd) en Kidrondal zich vereenigen, en alwaar waarschijnlijk de koningstuin (2 Kon. 25 : 4) lag, gaat staan met het gezicht naar het Noorden, heeft aan zijn rechterhand het dorp Silwdn, genoemd naar de Silóah-vijver. Vlak voor zich wel honderd meter hoog rijst de Zuidelijke muur van Jeruzalem.

Dan kan men zien hoe sterk de heilige stad was.

Ten Noorden van het dorp Silwhn begint een groot Joodsch kerkhof.

Hier rusten de velen, die met het aangezicht naar de heilige stad gekeerd, wachten op de komst van den Messias. Zij toch meenen dat in het Kidrondal, dat zij vereenzelvigen met het dal van Jozafat, genoemd in Joël 4:2, de heidenen eenmaal zullen worden gericht.

De naam Jozafat beteekent „de Heere richt” en is een zinnebeeldige naam. Dit Noordelijk deel wordt dan ook wel eens genoemd met den naam: dal van Jozafat.

Het dorp Silwhn dan ligt tegenover den ouden Davidsburcht; zijn inwoners leven van tuinbouw. Het bestaat voor een deel uit de oude rotsholten, die hier eenmaal dienden tot begraafplaatsen.

Hier zouden de plaatsen zijn alwaar koning Salomo altaren liet bouwen voor het „verfoeisel” van heidensche volkeren (1 Kon. 11 : 5, 7 en 2 Kon. 23 : 13). Ook hier is weer een grafteeken, dat een eenigszins Egyptisch karakter draagt en den naam heeft van „het grafteeken van de dochter van Farao” (1 Kon. 3 : 1).

Verder liggen nog in de nabijheid van het grafteeken van Absalom het graf van Jacobus en de pyramiden van Zacharias. Op de plaats van het graf van Jacobus zou de ontmoeting hebben plaats gehad van Jacobus met den Heiland (1 Cor. 15 : 7), want hierheen had zich, naar een overlevering uit de 6de eeuw, Jacobus na de gevangenneming des Heeren teruggetrokken, zonder iets te gebruiken totdat de Herrezene Zich hier aan hem openbaarde.

In de 15de eeuw voegde men er aan toe dat hij hier ook was begraven.

Het is volgens het opschrift, in Arameesch letterschrift, waarschijnlijk het graf van een priesterfamilie uit den tijd van Herodes den Groote.

In de nabijheid van dit grafteeken is weer een ander, waaraan de Christelijke overlevering den naam van Zacharias heeft verbonden, genoemd in Matth. 23:35, den zoon van Barachia; de Joodsche overlevering denkt hierbij aan den zoon van Jójada. De bouwtrant echter herinnert evenzeer aan den Herodiaanschen tijd.Beneden Silwan ligt de Jobsbron, de fontein Rogel (Joz. 18 : 16; 2 Sam. 17:17; 1 Kon. 1 :9) en daarna voert het dal onder andere namen door een ontzagwekkende kloof, voorbij het beroemde Mar Saba, naar de Doode zee (zie irt. Jordaan).

Het is zeer onwaarschijnlijk dat hier in dit dal eens een beek stroomde die immer water had; wel was het eens veel dieper en rees de tempelberg zeer steil daaruit op; wel is het door een ontzaglijke dikke laag puin meer dan elf meter opgehoogd en gevuld, echter alleen in regentijden bij zwaren regenval kan er water door een beek zijn gestroomd, vuil water, gelijk de naam verraadt van het dal (zwarte beek, zooveel als modderspruit). Omdat reeds van oudsher hier begraafplaatsen waren en het dal een onrein oord was, verbrandden de reformatorische koningen hier den gruwel der heidenen, waarmede Israël in dagen van verval zondigde tegen den Heere (1 Kon. 15:13; 2 Kron. 29:16; 2 Kon. 23 : 4, 6).

< >