In 1229 werd op de synode van Toulouse de volgende instelling georganiseerd. De bisschoppen moesten gezworen mannen aanstellen, n.l. in elke gemeente een priester en twee of drie ijverige leden, die de ketters moesten opsporen en aan de gerechtshoven moesten overleveren.
Dat waren de z.g.n. ketterjagers. Men vond ze ook in grooten getale bij de pauselijke en later bij de Spaansche inquisitie.Tegenwoordig bezigt men dit woord ook nog wel in overdrachtelijken zin. Wanneer in een Protestantsche kerk iemand er tuk op is, om de geringste afwijking van de belijdenis (al staat deze met de fundamenteele stukken niet in verband) aanstonds ruchtbaar te maken en daarover iemand aan te klagen, dan wordt zoo iemand nog wel een ketterjager genoemd.