Oud-Hollandsch : kerkeördening, verkort kerkeorde; en kerkenordening, verkort kerkenorde, kerkorde. De 2e naamval kerken in kerkenordening is een zwakke 2e naamval enkel-, niet meervoud, evenals in kerckendienaer en kerckenraet (dienaar en raad van een kerk), maar heeft hier objectieve of bijvoegelijke beteekenis en wil dus zeggen, dat het een orde is voor het kerkelijk leven, in onderscheiding van een orde voor het staatkundig, maatschappelijk, huiselijk leven, enz.
Een kerkorde is dus een orde voor het kerkelijk leven.Het woord kerkorde komt in de Schrift niet voor. De zaak wel. Christus zelf gaf reeds verschillende bepalingen inzake de prediking des Evangelies (Matth. 10 : 7; 28 : 19); de sacramenten (Matth. 28 : 19; 1 Cor. 11 : 24—26); de wonderen (Matth. 10 : 1, 8); de tucht (Matth. 18 : 17); het loon der dienaren (Matth. 10 : 10, enz.). En Paulus inzake de tucht (1 Cor. 5); de houding der vrouwen in de gemeente (1 Cor. 11 : 2—16); de liefdemaaltijden en het Heilig Avondmaal (1 Cor. 11 : 17—34); de beoefening der profetie en glossolalie (1 Cor. 14, enz.); en voegt er aan toe, dat alle dingen in de gemeente „eerlijk” d. i. welvoegelijk, en „met orde” d. i. naar vasten regel, moeten geschieden (1 Cor. 14:40).
Kerkelijke bepalingen zijn er dan ook van de dagen der apostelen geweest en ook al spoedig schriftelijk in den vorm van kerkenorden vastgelegd. Wij noemen alleen de voornaamste op: 1. De oudste kerkenorden zijn de constitutiones apostolicae, uit het einde der 3e eeuw, aan Clemens Romanus toegeschreven, later canones apostolici genoemd. Deze bevatten de zoogenaamde bepalingen der apostelen voor het kerkelijk leven. 2. De latere kerkenorden der Rootnsche kerk, die in 1143 door Gratianus, bisschop te Bologne, zijn verzameld in zijn Decretum Gratiani (kerkelijk wetboek van Gratianus). Toen dit Decretum verouderde werd het aangevuld door een drietal nieuwe decretalen, nl. van Gregorius IX, Bonifacius VIII en Clemens V.
En al deze oude decreten en nieuwe decretalen werden in 1483 saamgevat en afgesloten in het bekende corpus juris canonici d. i. het Wetboek van het Roomsche kerkrecht, dat een ontzaglijken omvang heeft en een afzonderlijke wetenschap geworden is. 3. De kerkenorden in de Luthersche kerken, waarvan de Saksische kerkenorde, 1528, de voornaamste is, en tot voorbeeld voor de organisatie van de overige Duitsche landskerken genomen werd. Het kenmerk der Luthersche kerkenorden is, dat zij de regeering der kerk niet aan de kerk zelf maar aan de landsregeering toekennen en door deze werden opgesteld. Zij handelen over de liturgie, de organisatie, de ambten, de salarissen, de tucht, de huwelijkszaken, het schoolwezen, de armverzorging, enz. 4. De Gereformeerde kerkenorden, die in de verschillende landen onderscheiden zijn, maar dit eigenaardig karakter dragen, dat zij de regeering der kerk niet aan de overheid, maar aan de kerken zelf toekennen en dan ook niet door de overheid, maar door de kerken zelf op haar synoden zijn opgesteld. Bijv. de Kerkenordening van de Gereformeerde kerken in Nederland, die voorbereid is op het convent te Wezel, 1568; aanvaneklijk is vastgesteld op de synode van Embden, 1571; en nader herzien op de synoden te Dordrecht, 1574 en 1578; te Middelburg, 1581; te’s-Gravenhage, 1586; en te Dordrecht, 1618—T9; daarna bijna twee eeuwen van 1618—:’19 tot 1816 formeel van kracht bleef; echter van 1816—1834 door het collegialistisch genootschap opzij gezet, en eerst door de Christelijk Afgescheidenen van 1834 en later door de Nederduitsch Gereformeerden van 1886, aanvankelijk weer hersteld en sinds de vereeniging dezer beide kerkengroepen in 1892 weer als regel voor het kerkelijk leven aanvaard. Zij handelt over vier hoofdzaken:
1. Van de diensten, nl. de dienaren des Woords, de doctoren, de ouderlingen en de diakenen, enz.;
2. Van de kerkelijke samenkomsten, nl. over den kerkeraad, de classe, de particuliere en generale synoden;
3. Van de leer, de sacramenten en andere ceremoniën, nl. van de onderteekening der belijdenisschriften door de dienaren des Woords, de professoren in de theologie, (de rectoren en schoolmeesters), de ouderlingen, diakenen en proponenten; van de boekencensuur; van den doop, (getuigen, formulier bejaardendoop); van het Avondmaal (toelating tot, wijze, tijd en plaats van het Avondmaal); lijkpredikaties; feestdagen; catechismusprediking; psalmen en gezangen; huwelijksbevestiging; en
4. Van de censuur en kerkelijke vermaning, nl. van de censuur over de leden der kerk; en over de ambtsdragers; de censura morum; de attestaties; de gelijkheid der kerken; de buitenlandsche kerken; en de wijziging der kerkenorde.