Benaming van een arbeidsverhouding anders dan die van den slaaf en den daglooner. Verschillende woorden worden door de Statenvertaling met dezen naam overgezet.
O.a. worden zoo genoemd:1. hofbeambten (Gen. 41 : 10);
2. overheidsdienaren (Joh. 18 : 3, 12);
3. de overheid zelve (Rom. 13 : 9). Vooral in geestelijken zin wordt het woord gebezigd:
4. van de engelen (Ps. 103 : 21);
5. van de priesters des Ouden Testaments (Jerem. 23 :21);
6. van de evangeliepredikers (1 Cor. 3:5);
7. van de discipelen van Jezus (Joh. 12:26).
De naam dienaar heeft eenigszins waardiger, hoogeren klank, zij ’t dan in ondergeschiktheid.