Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Karmel

betekenis & definitie

I. Aan het gebergte van Efraïm schakelt zich naar het Noord-Oosten het sikkelvormige Gilboa-gebergte vast en ten Noordwesten door een keten van boschrijke heuvels de Karmel.

De groote weg van Egypte over Gaza naar Damascus boog zich over deze heuvelrei Oostwaarts naar de vlakte van Jizreël; deze heuvels vormen met den Karmel de waterscheiding tusschen de Kison (de Nahr el Mukatta) en de kustriviertjes die bezuiden den Karmel stroomen in de Middellandsche Zee. Oorspronkelijk vormde de Karmel de Zuidelijke grensscheiding van den stam van Aser (Joz. 19:26); later behoorde hij naar Josefus aan de Tyriërs.

De Karmel is een bergrug van vijf tot zes uur lang. Zijn hoogste punt is 552 M. hoog, zijn prachtig voorgebergte verheft zich in zijn NoordWestelijken uitlooper slechts 170 M. boven de zee.

Onder Pepi I van Egypte, ongeveer 2600 v. Chr., wordt melding gemaakt van een expeditie tegen „het land met de gazellenneus”; zoo heette aldaar het land Kanaan waarschijnlijk uit hoofde van den vorm van dit voorgebergte van den Karmel, vooruitspringende aan de kustlijn van het heilige land.

Door dit rotsachtig voorgebergte is de kust van Palestina hier gelijk ook bij Jaffa zeer gevaarlijk door haar sterke branding. Echter de baai van Akko dankt haar ontstaan eveneens aan den bouw van den Karmel en wordt daardoor tevens gevrijwaard voor verzanding door het Nijlslib.

Deze baai van Akko is dientengevolge de eenige noemenswaardige inbuiging van de „ijzeren” kustlinie van Kanaan. Beschut door het gebergte Karmel lagen hier de meest geschikte havens reeds van oudsher die ten Zuiden van Beiroet bestonden en zooals voor de hand ligt is die van Haifa, dat onmiddeilijk aan den voet van den Karmel ligt, beter nog dan die van het voor de geschiedenis zoo belangrijke en oude Akko.

Ook is de toegang hier naar de kust van uit het binnenland het minst ongunstig.

De weg van Akre (Akkü) naar Haifa loopt over het zeestrand langs de baai van Akre en kruist de Nahr elMukatta.

Op zijn reis naar Palestina zag prof. Dr H.

Th. Obbink hier een merkwaardige manier om den weg te „verharden”.

Over een groote uitgestrektheid was de heele breedte van den weg bedekt met ijzergaas, waardoor het wegstuiven van het zand wordt voorkomen en tevens dat de wielen diep in het zand wegzakken.De kustvlakte wordt slechts op twee plaatsen onderbroken en wel door den Karmel en de zoogenaamde Tyrische trap. De Karmel deelt het kustlandschap in twee deelen. De Karmel ontleent zijn naam aan zijn vruchtbaarheid en schoonheid, aan zijn boschrijkheid en grasrijke weiden. De profeten roemen zijn pracht en maken gewag van het sieraad van Karmel (Jes. 35 : 2) en in het Hooglied wordt van de bruid gezegd: uw hoofd op u is als Karmel (Hoogl. 7 : 5). Was dit reeds oudtijds zoo, thans is de Karmel het eenige gebergte in Palestina waar men niet den indruk krijgt van doode verlatenheid. Heinde en ver een weldadig aandoende plantengroei.

Palestina-reizigers uit den tegenwoordigen tijd roemen hem nog om het zeerst. Een hunner schrijft: het bevreemdde ons niet, dat de oude dichters dit gebergte geroemd hebben als een oord van schoonheid en vruchtbaarheid, want nergens in Palestina zagen wij een landschap, dat zoozeer den indruk gaf van frissche, jeugdige kracht. Waarschijnlijk, omdat alle gedachte aan dorheid hier ontbreekt. De sterke dauw, die alle nachten valt, bewaart de bergflora voor verdroging, zoodat het hier zelfs in den heeten zomer altijd groen blijft. Waar geen geboomte staat is de grond bedekt met dicht struikgewas. Er groeit gras, er staat jong eikenhout, men ziet er mooie dennen en wilde abrikozen en pereboomen. In de tuinen der vele landhuizen en in die der kloosters en hospitia vindt men een overvloed van vruchtboomen en kleurige bloemen.

De frissche zeewind, die maar zelden tot storm wordt, geeft iets heerlijks opwekkends aan de lucht, die met aromatische geuren vervuld is. Het is een echt Paradijs (Ligthart-Lion Cachet).

De Karmel is een kalksteenrug en dus rijk aan spelonken.

Hoewel de Karmel slechts 552 M. hoog is, geldt van hem hetzelfde als van den Thabor. Omdat de weg glooiend, maar toch statig stijgend omhoog voert maakt deze middelmatige hoogte toch een grooten indruk. In de geschiedenis van Israël is de Karmel slechts eenmaal op den voorgrond getreden. Israël was geen zeevolk. Ten Zuiden hielden de Filistijnen het daarvan af en ten Noorden van den Karmel de Tyriërs. Het was op den Karmel dat Elia’s offer door het vuur van den hemel werd verteerd toen hij den strijd aanbond met de baaispriesters (1 Kon. 18 : 17—39).

Hier zag Elia de kleine wolk uit de zee opkomen (vs 42—45). De Sunamietische vrouw kwam hier tot Eliza (2 Kon. 4 : 25). De Turken noemen den rug van den Karmel ook heden nog den Dschebel Mar Elias en de Moslim trekken in pelgrimage naar de heilige plek, waar ze de grot van Elia als El Chudr vereeren. Een rotsige vlakte aan den Zuid-Oostkant van den Karmel, dicht bij de Kison, elMuhraka (oord der verbranding) geheeten, wordt aangewezen als de plaats waar Elia en de baaispriesters zouden hebben geofferd. Er schijnt, alzoo Kuyper in zijn Om de oude wereldzee, een altaar voor den god Carmel op den berg gevonden te zijn. Tacitus vermeldt, dat Carmelus de naam van den berg èn van den berggod was; hij ontkent echter dat er een tempel op den berg was.

Jamblichus, in zijn vita Pythagorae, beweert dat Pythagoras zich menigwerf in een tempel op dezen berg heeft afgezonderd en Vespasianus zou aldaar hebben geofferd toen rabbi Johanan ben Zakkay hem zijn keizerskroon voorspelde (Tac. Hist, II, 78 en Suetonius Vespasianus V). Later trok alles zich op den berg saam in de vereering van den profeet Elia. Reeds Helena bouwde op den Karmel een kerk. De Karmelieter bedelmonniken bouwden er in 1180 het klooster van den heiligen Elia en de Tempelieren in 1217 een wachttoren. Het oude klooster bestond uit een kapel, eenige cellen en putten uitgehouwen in den vuursteenen rotswand, die hier in een moederlaag van week krijt zich heeft gevormd.

Er zijn in den Karmel bizonder veel holen en grotten, vooral aan den Westkant; men beweert, meer dan duizend; en van oudsher moeten ze bewoond zijn geweest door monniken, die deze woonsteden vonden. Men vindt er op één plek, die den naam draagt van de grot der geestelijke broeders, bij de vierhonderd bijeen. Vensters en slaapplaatsen zijn uitgehouwen in den rotswand. De overlevering heeft ook hier getracht te localiseeren en de grot aan te wijzen waarin Elia moet hebben gewoond. In het begin van de 18de eeuw werd een nieuw klooster gebouwd en door de Franschen in 1799 onder Napoleon ingericht tot een hospitaal voor pestlijders, en daarom later door de Turken verwoest.

Een Amerikaansch ontdekkingsreiziger vond daar in 1833 een nieuw gebouwd klooster gewijd aan den heiligen Elia, het werd bewoond, gelijk ook het geval was in de daaraan voorafgaande eeuw, slechts door een paar monniken, ditmaal met een abt; geen barrevoeters, ook onthielden zij zich niet van vleesch en wijn, doch het waren matige en verlichte mannen. Kuyper zegt er van: haar klooster (namelijk van de Karmelieterorde) is monumenteel in massiviteit van bouw, en de hoogontwikkelde superieuren, die er u ontvangen, geven u een gewaarwording alsof de geest van Elia hen nog inspireert en hen boven het gewone niveau van het monnikendom verheft. Een ander acht het fraaier dan eenig klooster in heel Syrië, uitmuntend ingericht op Europeesche wijze. Lucht en water zijn er voortreffelijk. Het gebouw ligt zeer hoog, ongeveer 1700 voet. Eduard Pool acht dat, aangezien op den Karmel tegelijk zeelucht en berglucht te genieten vallen, aldaar een uitstekend sanatorium zou kunnen worden geplaatst en zich tevens een mondaine badplaats zou kunnen ontwikkelen.

De Karmel en het Karmelieterklooster hebben een gansche literatuur. Dit klooster wordt door de inheemsche Joden, Christenen en Mohammedanen, gelijkelijk als heiligdom vereerd. Zuid-Duitsche Christenen (uit Wurtemberg), die tot het oorspronkelijke Christendom wilden terugkeeren, stichtten als „Tempeliers” eenige kolonies bij Jaffa, Jeruzalem, Ramleh en ook een aan den voet van den Karmel tusschen Haifa en het klooster. Hoofdzaak is voor de ongeveer vijfhonderd zielen sterke kolonie te Haifa, evenals in de drie andere kolonies: wijnbouw, handel en ambachten. Voor hun wijnbouwproductie vinden zij gereeden afzet in Duitschland. Over het geheel schijnen deze kolonisten en hun afstammelingen lang niet zoo goed aan het klimaat te kunnen gewennen als de Joodsche kolonisten.

De tegenstelling tusschen deze Duitsche kolonie en het inheemsche deel der bevolking is sterk. Deze kolonie werd gesticht zoo hier als elders in Palestina onder Hoffmann en Hardegg. De vijfhonderd kolonisten alhier wonen saam op een afgezonderd terrein, en al wat ge er ziet is flink gebouwd, ziet er keurig onderhouden uit, en maakt een prettigen indruk van orde, netheid en welvaart; zij is een kleine Westersche oase te midden van de Oostersche besmeurdheid en vervallenheid. Ook het hotel Karmel, behoort tot deze kolonie en staat er midden in.

Kok’s Palestina geeft op bl. 217 een foto van een ruïne uit den tijd der kruisvaarders te Atlit, gelegen tegen de Zuid-Westelijke helling van den Karmel aan het strand van de Middellandsche Zee op een klein voorgebergte. Hét kleine dorp Atlit ontleent zijn beteekenis aan het feit, dat hier voormaals lag het beroemde Castellum Peregrinorum (vreemdelingen kasteel), dat vooral door de Tempelieren is versterkt en tot hoofdzetel van hun orde werd gemaakt. Het was het laatste bolwerk der kruisvaarders en werd in 1291, kort na den val van Akko, ingenomen en verwoest. Van dit oude kasteel bestaan groote ruïnen met onderaardsche gewelven.

Reeds in overoude tijden voer een weg uit de vlakte van Saron over den Karmel door een pas bij Megiddo naar de vlakte van Jizreël.

Het Tijdschrift van de Duitsche Palestina-Vereeniging heeft in Band XXXI, drie afleveringen, 1—3, geheel gewijd aan een studie over den Karmel door dr. E. Graf von Mulinen, met twee kaarten en honderd elf afbeeldingen.

II. Karmel is ook nog de naam van een stad in het gebergte van Juda (Joz. 15 : 55). Eusebius was van meening dat deze stad ten Zuiden van Hebron lag en wel op den berg Kirmel ten Zuid-Oosten van Hebron. Anderen zijn van meening dat Karmel nog heden ten dage voortleeft in belangrijke ruïnen, onder den ouden naam, ongeveer een half uur ten Noorden van Maon. Hier heeft Saul voor zich een pilaar gesteld na de overwinning op de Amelekieten (1 Sam. 15 : 12). Hier woonden Nabal (1 Sam. 25 : 2) en Abigail, zijn vrouw, die daarom de Karmelietische heette (1 Sam. 27 : 3; 2 Sam. 2 : 2; 3 : 3). In de dagen van Eusebius lag in het tegenwoordige Kourmoul een Romeinsche bezetting en legerde zich hier in 1172 koning Amalrik in den oorlog tegen Saladin; thans vindt men er belangrijke bouwvallen van kerken, van een burcht en een grooten vijver uitgehouwen in de rotsen ; deze plaats wordt in navolging van Robinson door velen gehouden voor het bijbelsche Karmel.

< >