Geboren 1801 in Basel. Hij groeide op in een kring, waar het supranaturalisme veel bijval vond.
Toch bleef hij ook niet vreemd van de ideeën der Aufklärung. Reeds in zijn jeugd zocht hij naar een verzoening tusschen geloof en wetenschap.
Hij studeerde eerst te Basel. In Bonn kwam hij onder de bekoring van Lücke, die hem nader bracht tot de Heilige Schrift.
In Berlijn kwam hij onder den invloed van Schleiermacher en Neander. In 1824 werd hij buitengewoon en in 1828 gewoon hoogleeraar in Basel.
Hij was een zeer gewaardeerd docent. De studieboeken van zijn hand waren zeer gezocht.
Theologische Encyclopaedie 1833. Lehrbuch der Dogmengeschichte 1840.
Grundzüge der Homiletik und Liturgik 1867—72.
Hij arbeidde ook veel in de kerkgeschiedenis.
Een reeks van voorlezingen op dit terrein gaf hij in het licht. De Kerkgeschiedenis der eerste zes eeuwen.
De Middeleeuwsche Kerkgeschiedenis. De geschiedenis der Reformatie.
De Kerkgeschiedenis der 18e en 19e eeuw. Een navorscher van de bronnen was hij niet.
Hij gaf meer overzicht van wat anderen reeds bewerkt hadden. De kerkgeschiedenis van zijn vaderland vond in hem een ijverig beoefenaar.
Oecolampadius en Myconius (1853). De theologische school te Basel (1861).
Hij behoorde tot de z.g.n.
Vermittelungstheologen.
Hoewel het gevoel bij hem op den voorgrond stond, hield hij toch vast aan de objectieve heilsfeiten. In 1873 vierde hij een zeldzaam jubileum, zijn 50jarig jubileum als professor.
In 1874 (7 Juni) stierf hij. Zijn levensbeschrijver noemt hem een „apostel des vredes in de strijdende kerk” (Stähelin, K.
R. Hagenbach).