(Gen. 10:11). Nimrod toog van Sinear naar Assur en bouwde daar Ninevé en Reheboth-Ir en Kalah, eigenlijk Kalach, de nieuwe door Salmanasser I circa 1300 v.
C. gebouwde, daarna verlaten en eerst door Assurnazirpal circa 880 v. C. gebouwde residentie der Assyrische koningen.
Ze lag ongeveer 6 uren Zuidelijk van Ninevé, in den hoek, dien de groote Zab met de Tigris vormt, tegenwoordig Nimrud, de door Lagard (1845), Hormuzd Rassam en George Smith opgegraven ruïnestad. Hier stond het Noord-Westelijke paleis van Assurnazipal met zijn schoone beelden, verder het centrale paleis, waarin de obelisk van Salmanasser II gevonden werd.
Dat paleis van Tiglath-Pilezer IV verwoestte Aserhaddon. De steenen platen, waarop inschriften aangebracht waren, gebruikte Aserhaddon voor den bouw van zijn eigen paleis, Zuid-West paleis van Nimrud.
Uit den Nebo-tempel van Kalah is afkomstig het Nebo-inschrift van koning Haddadnirari IV 811—783, die als zijn moeder de Babylonische vorstin Sammuramat noemt.