of Kakehan-genootschap is de naam van een geheimzinnigen mannenbond op het eiland Seran (vroeger geschreven als Ceram). Op dit eiland wonen verschillende volkeren; één groep daarvan vormen de Patasiwa (= negen stammen).
Deze Pata-siwa verdeelen zich in de Pata-siwa-poeti (= witte d. w. z. niet getatoeëerde) en Pata-siwa-hitam (= zwarte, getatoeëerde Pata-siwa). Het is nu onder de Patasiwa-hitam, dat de volwassen mannen lid zijn van het geheimzinnige Kakehanverbond.De toetreding tot dit verbond heeft plaats onder tal van ceremoniën. Voor het grootste deel hebben deze plaats in het geestenhuis, het gebouw van het Kakehanverbond (de naam van het huis is baileo pemali). Dit gebouw staat op eenigen afstand van het dorp.
Naar dit Kakehanhuis worden de toekomstige leden (jongens van 10 tot 15 jaar) heengebracht onder leiding van twee, daartoe aangewezen, gidsen. Als de jongens binnenkomen wordt een angstwekkend rumoer gemaakt, een oorverdoovend lawaai, voortgebracht door het blazen en schreeuwen door holle bamboes, waarmee men de stemmen der geesten wil uitbeelden. Wanneer de novices gezeten zijn op de voor hen bestemde banken, zwijgen deze stemmen, en deelt één van de leiders, sprekende door een holle bamboe, hun mede, dat zij in tegenwoordigheid zijn van de geesten. Half krankzinnig van angst en opwinding moeten de knapen thans de openbaringen aanhooren van den gevreesden stamgeest, die niet van een mensch, maar van een geheimzinnig wezen afkomstig heet te zijn. Aan de nieuwelingen wordt de eed afgenomen, nimmer iets mee te deelen, van wat zij in het Kakehanhuis zien of hooren.
Ondertusschen zijn de vrouwen in het dorp gebleven (het is haar streng verboden het geestenhuis te naderen) en haar worden bebloede parangs getoond, om de voorstelling te wekken, dat de jongens gedood zijn. Den volgenden dag keeren de gidsen weer in het dorp en vallen neer bij het huis van den opperpriester, of zij het leven verloren hebben. Zij zien er dan zeer bemorst uit, geheel en al vol modder, waarmee zij vooraf besmeerd zijn, hetwelk de beteekenis heeft, dat zij zoo even uit den grond zijn gekomen, als van de andere wereld. De vrouwen komen toeloopen, begieten de mannen met water, dansen rond, totdat de mannen weer tot bewustzijn komen en zich reinigen. De gidsen stellen dan de vrouwen gerust omtrent het lot der jongens.
Na drie dagen komen de nieuwelingen in het dorp terug; waggelend en zich vreemd aanstellend ; een zwart tatoeage-teeken is hun ingeprikt. Zij keeren elk naar zijn woning; maar gedragen zich dom en onnoozel, alsof zij alles opnieuw moeten leeren. De jongens houden dingen verkeerd, eten niet, spreken niet, doch geven slechts teekenen. Na eenige dagen worden zij weer normaal. Zij doen wonderlijke verhalen over de andere wereld, waar zij geweest zijn. Vervolgens worden zij voor eenige maanden meegenomen het bosch in, waar zij, wederom onder de leiding hunner gidsen, leeren wat des mans is, op de jacht en in de wildernis. Na eenigen tijd vindt er nog een bijeenkomst plaats in het bosch; daarmee wordt de gansche cyclus besloten en de nieuw toegetreden leden van het Kakehanverbond worden bevrijd uit hun bijzonderen toestand.
Eerst door dezen ritus is de knaap man geworden ; is hij opgenomen in de gemeenschap der mannen, is hij lid van het Kakehangenootschap. De gansche ritus bedoelt den jongen te laten sterven en hem een nieuw leven te doen beginnen, een geheel ander, Kakehanleven.
De leidende personen in het Kakehanverbond zijn de geestenzieners, de priesters. Zij zijn het, die de leden in verbinding brengen met de geesten der voorouders; zij zijn het, die de nieuwelingen leiden in de wereld der dooden en daarna terugvoeren in een nieuw bestaan.
Zoo leggen de priesters een godsdienstig verband tusschen de mannen van het Kakehangenootschap; zoo krijgt de geheime bond een sacraal karakter.
Geheime bonden als de Kakehan komen in verschillende deelen der aarde voor; zeer sterk is dit instituut ontwikkeld op de eilanden in de Zuidzee. Overal gaan daarmede gepaard ingewikkelde ceremoniën bij de toetreding der knapen in den mannenbond. In een onderzoek, dat Dr J. Ph. Duyvendak aan het Kakehangenootschap gewijd heeft, komt hij tot de slotsom, dat er een groote overeenkomst is met de Melanesische geheime bonden.
Over het ontstaan van deze geheime bonden of sacrale genootschappen zijn de meeningen nog verdeeld. In de school van Pater Schmidt wordt ondersteld, dat deze mannenbonden zijn ontstaan in maatschappijen, waar het moederrecht heerscht (daarom zouden zich de mannen aaneengesloten hebben om hun positie steviger te maken !); bovendien is een kenmerkende trek het totemisme (een soort dierenvereering). Evenwel kan men op Seran niet spreken van een moederrechtelijke maatschappij, terwijl voor het totemisme zwakke gronden worden aangevoerd. Daarom beschouwen anderen het Kakehanverbond als een der laatste overblijfselen van het in vele streken en vooral in Indië vroeger veel voorkomende verbond der ongetrouwde volwassen jongelingen in den stam. Daarvan ziet men in den Indischen Archipel nog allerwege de sporen in de vergaderhuizen der dorpen, die thans tot allerlei doeleinden dienen, maar vroeger mannenhuizen moeten geweest zijn, zooals ze nu nog op Nieuw Guinee worden aangetroffen. Maar deze opvatting verklaart niet het sacrale karakter.
In de geschiedenis van onze koloniën heeft het Kakehanverbond een rol gespeeld in den strijd tusschen Ternate en Tidore. Later keerde de invloed van het verbond zich vooral tegen de Hollanders, nog later tegen de uitbreiding van het Christendom op Seran.
Daar het kakehanverbond alle vooruitgang en beschaving in den weg stond en het instandhouden van ruwe zeden bevorderde (met name het koppensnellen), zijn in 1914 door deNederlandsch-Indische Regeering alle Kakehanfeesten en het bouwen van baileo’s verboden. Dit verbod gaf in dat jaar aanleiding tot een goed georganiseerden en verbitterden opstand.
Onder invloed van het Christendom begonnen velen zich reeds van het verbond af te scheiden ; zelfs werden in 1900 twee hoofdpriesters lid van de Christelijke gemeente.
Litteratuur: Dr J. Ph. Duyvendak, HetKakehangenootschap van Seran; T. J. Bezemer, Door Nederlandsch-Indië; Mededeelingen van het Encyclopaedisch Bureau XXIX Seran.