1602—1661, begon zijn loopbaan in pauselijken krijgsdienst, en trad later in dienst der kerk; was eerst geestelijke, straks pauselijk gezant te Parijs, eindelijk kardinaal (1641). Richelieu, op zijn sterfbed, beval hem den koning als zijn opvolger aan.
In 1643 trad Mazarin als minister op onder de regentes Anna, werd daarna meermalen verdreven, maar wist zich vanaf 1653 te handhaven. In den Westfaalschen vrede behaalde hij een zijner triumfen.