werd den 15den Mei 1592 te Amsterdam geboren. Als alumnus (voedsterling) der stad kwam hij in het Staten-college te Leiden, dus in het hospitium van de Leidsche Hoogeschool, waar hij vriendschap sloot met Gisbertus Voetius.
Voetius had veel met hem op. Ook gevoelde Cloppenburch zich aangetrokken tot Gomarus.
Fel openbaarde hij zich tegen de benoeming van den Sociniaan Vorstius tot hoogleeraar van de Leidsche Academie.In 1612 verliet hij Leiden, trok naar Franeker en reisde in 1613 naar verschillende buitenlandsche hoogescholen. Een jaar vertoefde hij te Bazel en in Genève liet hij zich zelfs als student inschrijven.
In 1616 keerde Cloppenburch in zijn vaderland terug, van uitstekende getuigschriften voorzien. In ditzelfde jaar werd hij dienaar des Woords te Aalburg, waar hij eens een dispuut had met den later zoo beruchten predikant Slatius. In Aalburg was hij in de onmiddellijke omgeving van zijn trouwen academie-vriend Voetius; ja, in 1618 werd hij zelfs diens collega in Heusden. Niet lang zou echter de samenwerking van deze beide geestverwante predikanten duren, want in 1621 werd Cloppenburch in Amsterdam beroepen, welke roeping hij als voedsterling dezer stad naar de gewoonte dier tijden terstond opvolgde. Hier werd hij een vurig bestrijder van Wederdoopers en Arminianen. Door zijn optreden tegen den Amsterdamschen schouwburg en wegens zijn hevig verzet tegen de vroedschap en den Arminiaansch-gezinden hopman Vlooswijk, zag hij zich (naar zijn gedachte) genoodzaakt Amsterdam te verlaten en elders een rustig verblijf te zoeken. Deze vlucht uit Amsterdam en deze verlating van zijn dienst wordt door velen zeer afgekeurd.
In de maand November van het jaar 1626 werd hij door den kerkeraad van Amsterdam losgelaten en nam hij het beroep naar Brielle’s kerk aan. Hier in Brielle verschenen er verschillende wetenschappelijke geschriften van zijn hand. In 1641 werd Cloppenburch hoogleeraar in de theologie aan de Illustre School te Harderwijk.
Hij doceerde nu de practische theologie, dus in die dagen de geloofsleer. Hier liet hij onder meer ook disputeeren over het verbond der werken. Ook wees hij op het onderscheid in het woord vergeving in Rom. 3 : 21 en 26. Hij heeft dus in Harderwijk de eigenaardige zoogenaamde foederaal-theologie (verbondsleer) onderwezen.
In 1643 wisselde hij Harderwijk’s Illustre School met de Academie te Franeker. Tevens werd hij hier academie-prediker. Ook nu bepaalde zich zijn onderwijs tot de geloofsleer. In Franeker arbeidde hij ijverig en getrouw met Maccovius en Coccejus. Bij de studenten was hij zeer bemind. Hij overleed 29 of 30 Juli 1652.
Zijn collega Schotanus hield de lijkrede. Zijn kleinzoon, de later bekende hoogleeraar te Leiden Johannes 5 Marck, zorgde voor de uitgave van zijn Omnia Opera (1684 in twee kloeke deelen uitgegeven).
Cloppenburch was ongetwijfeld een geleerd man. Wonderlijk schijnt ons de combinatie in zijn vriendschap met Voetius en Coccejus, maar men vergete niet, dat tijdens het leven van Cloppenburch van strijd tusschen deze beide mannen nog geen sprake was. Cloppenburch’s naam mag met eere worden genoemd. Hij was een kundig man, een goed docent en een veelweter. In Friesland had hij zich vele vrienden gemaakt. Na zijn dood werden zijn Omnia Opera gedeeltelijk op kosten van de Friesche Staten uitgegeven. Misschien is zonder Cloppenburch Coccejus niet te verklaren.