Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Johannes Abraham Gerth van Wijk

betekenis & definitie

Geboren te Wijk bij Duurstede, 27 Augustus 1837, overleden te ’s Gravenhage, 23 December 1907. Na de met veel lof volbrachte academische examens promoveerde hij te Utrecht 21 Juli 1859 op een Latijnsch proefschrift over de Jansenistenkerk.

De toenmalige aartsbisschop der Jansenisten, die de promotie bijwoonde, voerde dadelijk deze dissertatie als leerboek op zijn Seminarie te Amersfoort in; eveneens deed zij, in het Duitsch vertaald, als zoodanig dienst aan het Oud-Catholiek Seminarie te Keulen. Na in 1860 proponentsexamen te hebben gedaan, werd Ds.

Gerth van Wijk beroepen te Eemnes-Binnen, waar hij 18 Augustus 1861 zijn intree deed. Achtereenvolgens was hij predikant te Kampen (1867), te Groningen (1872) en te ’s Gavenhage (1874).

In 1901 vroeg en verkreeg hij eervol emeritaat. Hij preekte zijn afscheid den 18 Augustus 1901.

Op 31 Augustus van datzelfde jaar werd hij benoemd tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Hij was een wetenschappelijk gevormd man, voor wien de studie der kerkgeschiedenis bizondere aantrekkelijkheid bezat.

Over het onderwerp, in zijn proefschrift behandeld, leverde hij nog een artikel in de Stemmen voor Waarheid en Vrede, jrg. 1890, blz. 1227 v.v., getiteld: De hoop der bisschoppelijke klerezie, in 1774, verijdeld. Maar vooral heeft hij zich naam gemaakt door zijn bewerking voor Nederlanders van Wijlie’s Geschiedenis van het Protestantisme, en door zijn bewerking van het bekende Leerboek der Kerkgeschiedenis van J.

H.

Kurtz.

Bovendien leverde hij in de tweede uitgave van Herzog’s RealEnzyclopaedie artikelen over de kerkelijke statistiek, en de Jansenistenkerk, welk laatste in de derde uitgave van dat werk belangrijk werd uitgebreid, terwijl hij hierin ook artikelen over Da Costa, Het Haagsch Genootschap en Christo Sacrum bewerkte. — Ook in den schoolstrijd heeft hij zich niet onbetuigd gelaten. Jaren lang was hij lid van het hoofdbestuur der Vereeniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs, krachtig werkte hij mede aan het volkspetitionement in 1878, en aan de oprichting van de Unie „Een school met den Bijbel”.

Niet minder dan 245 maal trad hij als spreker op, en tal van debatten over de schoolkwestie werden door hem gehouden, naar aanleiding waarvan hij in 1881 te Leeuwarden candidaat werd gesteld voor de Tweede Kamer. Reeds jaren te voren had hij ook in geschrifte deze zaak voorgestaan, zoo door zijn uitgave van Een woord over het anti-schoolwetverbond (le en 2e dr.

Groningen 1873) als door zijn rede, op 17 Januari 1873 te Leeuwarden gehouden en eveneens gedrukt: Een woord over Christelijk schoolonderwijs (Groningen 1873). Deze laatste trok de aandacht van Groen van Prinsterer, hetgeen tot een kennismaking leidde, die later in een hartelijke vriendschap over ging.

Dr Gerth van Wijk liet een groot aantal geschriften na, waarvan we hier alleen noemen: Onze kinderen in Christus geheiligd. Bijdrage tot recht verstand van het Doopsformulier der Nederlandsch Hervormde Kerk (Utrecht 1866) en De Tabernakel, de woning Gods onder de menschen (Amsterdam 1876).

Voorts onderscheidene leerredenen en vertalingen. Hij sprak met gemak meer dan één vreemde taal.

Te Kopenhagen sprak hij in 1884 voor de Evangelische Alliantie in het Engelsch; in 1888 te Berlijn in het Duitsch; in 1891 te Florence in het Fransch; in 1896 te Londen in het Engelsch.

Bij al zijn arbeid voor de pers en het optreden voor een groote verscheidenheid van toehoorders, vond hij den tijd om in zijn gemeente veel tot stand te brengen.

Hij was de ziel van meer dan een vereeniging en gaf den stoot tot het stichten van de „Mollschool”. In het prediken en in het bezoeken der gemeente was hij onvermoeid.

Hulpvaardig, gastvrij, stipt, Protestant in merg en been, was hij een ernstig en getrouw Evangelieprediker in gezond-Gereformeerden geest. Aan De Heraut werkte hij een tijdlang mede voor de rubriek: Apologetiek.

En toen in Juni 1885 de Kloosterkerk gevraagd werd voor een bidstond der Vrije Universiteit, was hij met zijn collega’s Moll, Bryce en Rademaker er voor, terwijl Van Hoogstraten, Van der Flier, Van Gheel Gildemeester en Thijm er tegen stemden en de weigering doordreven.

< >