Den 10den Januari 1656 te Sneek geboren, overleed 30 Januari 1731. Zijn vader was de beroemde Rector Wilhelmus à Marck te Sneek en zijn moeder Margareta Cloppenburch, de dochter van den Franeker hoogleeraar van dien naam, den vriend van Voetius en den voorlooper van Coccejus.
Naar dezen grootvader heette de kleinzoon Johannes. Op den 10den Februari 1670 werd hij student te Franeker, waar hij twee disputationes verdedigde : de peccato in Spiritum Sanctum en de Vita aeterna.
Den 19den September 1673 werd hij onder den Rector Spanheim als student ingeschreven te Leiden (zie: Album Studiosorum, col. 585). Te Leiden gevoelde hij zich het meest tot Spanheim aangetrokken.
Hier disputeerde hij de Pane imovalcp en de Locis Conventuum aetate Apostolica. Op 19-jarigen leeftijd (9 Mei 1675) werd hij predikant te Midlum.
Ook promoveerde hij (28 en 29 Juni 1675) aan de Franeker hoogeschool zoowel in de filosofie als in de theologie, bij welke gelegenheid hij een geschenk van f 500 ontving.Den 30sten Juni 1676 mocht de jeugdige predikant reeds een benoeming tot hoogleeraar in de theologie ontvangen aan de Franeker academie, welk ambt hij den 15den September 1676 aanvaardde. Zijn inaugureele rede liep de Augmento Scientiae Theologiae. Met prijzenswaardige bescheidenheid schetste hij de noodzakelijkheid, om evenals in andere wetenschappen, ook den omvang der Godgeleerdheid uit te breiden; hij wees op het beginsel, waarnaar men zich daarbij moet laten besturen en schroomde niet te erkennen, dat er veel te doen gebleven was (Sepp).
Van den ijver van dezen professor kunnen we ons nauwelijks een juist denkbeeld vormen, te minder als men in aanmerking neemt, dat hij jaren lang door koortsen gekweld werd en geen sterke gezondheid genoot. Als leidraad bij het dogmatisch onderwijs gebruikte hij hier Maresius’ Systema. Ook kwam hier zijn sterke voorliefde voor wijsgeerige studie uit. Bekend is nog zijn werk, te Franeker geschreven: Disputationes academicae duodecim de Sibyllinis Carminibus, waarin hij een proeve gaf van zijn enorme belezenheid van de Patres. (De Jezuïet Jean Crasset kon slechts op zeer onvoldoende wijze dit werk weerleggen.)
In 1682 aanvaardde a Marck te Groningen, na op schitterende voorwaarden gekozen te zijn, het professoraat (hij kreeg zelfs den titel van professor primarius) met het uitspreken van een inaugureele oratie de sopiendis in ecciesiis litibus (20 Juni). Volgens Sepp was zijn eerste optreden hier minder gelukkig: zijn nieuwen, ouderen collega Braunius begroette hij niet. Hoewel & Marck zich te Franeker buiten alle theolologische twisten gehouden had, laaide te Groningen tusschen hem en Braunius zelfs een felle strijd op, die slechts door de Overheid in zijn openbaring naar buiten kon worden bedwongen (zie Biographisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden in Nederland, I, bl. 591 en 592). Ook te Groningen maakte a Marck naam. Sepp prijst zijn exegetischen arbeid, die getuigde van zeer zelfstandig onderzoek. Den 9den Mei 1683, na zijn benoeming tot professor in de Kerkhistorie, oreerde hij: de veterum et hodiernorum Papisticorum errorum convenientia, terwijl hij in 1688 als rector sprak: de veterum et hodiernorum Socianorum Errorum convenientia.
Ook te Groningen bleef echter & Marck niet. Den 5den December 1689 hield hij aan de Leidsche academie een inaugureele oratie de debita S. Scripturarum Veneratione, terwijl hij hier van Trigland de helft eener predikantsbediening overnam (1690 tot 1712). Den 9den Januari werd hij hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis met het uitspreken van een oratie de Christianismipropagati admirandis. In 1713 legde hij zijn rectoraat neer met een rede: de Mosaica visione dumeti ardentis et non consumpti, waarin hij tevens de doodsklok over het Coccejanisme te Leiden luidde.
Ook te Leiden nam hij met zijn bekenden ijver en trouw zijn professuur waar. Hij overleed 30 Januari 1731.
Sommigen houden hem voor een hervormer van het Voetianisme. Zijn Compendium Theologiae Christianae, de vrucht van 10-jarigen arbeid, kan dit staven. Zijn Medulla of Merch der Christene Got-geleertheit, vele malen herdrukt, werd allerwegen gebruikt. B. de Moor gaf een Commentarius bij dit werk. Bavinck zegt van a Marck: „Hij gaf een dogmatiek in den geest der Voetianen, maar ook reeds gespeend aan de kracht der vroegere”. Comrie zegt, dat hij het Systema van 5 Marck meest gebruikt heeft; hij heet hem een voortreffelijk man (A.
G. Honig, Alexander Comrie, bl. 186).
De titels van de talrijke werken van dezen Godgeleerde kan men vinden bij Vriemoet, Athenae Frisiae, p. 552—555.
Hij huwde in 1677 met Helena Bukholt, die hem in 1686 door den dood ontviel. Later trouwde hij met Catharina Ursinus, dochter van een Rotterdamschen predikant.