Bekend paedagoog, geboren 28 Maart 1592 te Niwnitz in Boheme. Opgevoed in den kring der geloovige Boheemsche Broeders, bezocht hij later de hoogeschool te Herborn, waar de vermaarde Gereformeerde theoloog en wijsgeer Joh.
Heinr. Alstedt invloed op hem uitoefende.
Na zich aan lagere scholen in het geven van onderwijs geoefend te hebben, werd hij in 1628 leeraar aan het gymnasium te Lissa in Polen. Hier heeft hij korten tijd de functie van bisschop der Broedergemeente bekleed.
Daarna heeft hij, deels wegens de ongunst der tijden, veel gezworven (hij is in Engeland, Zweden, Hongarije en Polen geweest) en in 1654 een rustplaats gevonden te Amsterdam, waar hij veertien jaar gewoond heeft. In 1670 is hij in Amsterdam gestorven en te Naarden begraven.Comenius is op het gebied der paedagogiek een baanbrekende persoonlijkheid geweest. Paedagogische ideeën en methoden die eeuwen later in praktijk zijn gebracht en toen voor nieuw doorgingen, zijn reeds in zijn werken te vinden. In zijn Didactica magna (1628) legt hij er b.v. nadruk op dat de kinderen niet alleen de leerstof van buiten moeten leeren, maar vooral de realia benaderen. De docent moet zijn leerlingen de woorden leeren, maar ook de zaken doen kennen die door de woorden worden aangeduid. De dingen zelf moeten met de oogen gezien, en met de handen getast worden. De „luisterschool” voldoet niet.
Van het „aanschouwingsonderwijs” is Comenius een overtuigd voorstander geweest. Wanneer het niet mogelijk is de werkelijkheidsdingen bij of in de school te brengen, moet men gebruik maken van goede platen. Daartoe gaf hij in 1658 zijn Orbis pictus, de wereld in beeld.
In menig opzicht was Comenius zijn tijd vooruit. Ge vindt bij hem vele moderne paedagogische gedachten. Hij wilde zoowel de jongens als de meisjes naar school zenden. Over de tucht had hij gezonde denkbeelden. De schooltijd dien een mensch doorloopen moet om voor het leven gevormd te worden, duurt volgens Comenius 24 jaren en wordt onderscheiden in vier perioden van zes jaar. Van het eerste tot het zesde jaar is het kind bij moeder thuis en geniet van de schola materna.
In de tweede periode (6—12) wordt de volksschool bezocht waar in de moedertaal onderwijs wordt gegeven (schola vernacula). De derde school (van 12—18) is het gymnasium (schola latina); de vierde de academie, voor jongelingen van 18—24 jaar, waar de pansophie d. i. een encyclopaedie van alle wetenschappen wordt bestudeerd. Wat de laatste twee perioden betreft zijn Comenius’ ideeën geheel verouderd, ze hebben slechts historische beteekenis.
Ten opzichte van het doel van het onderwijs koestert Comenius denkbeelden, die niet overeenkomen met de paedagogische theorieën van het Modernisme. Terwijl bij de meeste paedagogen in onze dagen het doel van onderwijs en opvoeding gesteld wordt in den mensch (hetzij in het individu hetzij in de gemeenschap) wil Comenius dat de opvoeding zich richten zal naar een bovenaardsch doel. Zóó moet de jonge mensch onderwezen worden, dat hij geschikt zij, als beelddrager Gods, zijn Heer en Koning te dienen.