Te Amersfoort in 1547 geboren; na gestudeerd te hebben in de rechten aan de Hoogescholen te Leuven, Bourges en Heidelberg, vestigde hij zich in 1570 als advokaat bij het Hof van Holland. In den strijd met Spanje koos hij de zijde van den Prins; reeds vroeg werden zijn buitengewone bekwaamheden erkend en beloond met het ambt van pensionaris van Rotterdam (1576).
Als zoodanig woonde hij de vergaderingen der Staten van Holland en namens deze die der StatenGeneraal bij, waar hij krachtig de politiek van den Prins steunde. Met de voornaamste leiders der Staten stelde hij in 1584 de voorwaarden op, waaronder aan Willem van Oranje de souvereiniteit over Holland en Zeeland werd opgedragen, voorwaarden, die de vorstelijke macht ten behoeve der Staten beperkte.
Deze beginselen beheerschen zijn politiek. Hij was voorstander van het vragen van buitenlandsche hulp, zelfs maakte hij deel uit van gezantschappen naar Frankrijk en Engeland, maar de zelfstandigheid van het gewest, dat hij diende, moest bewaard blijven.
Toen de Staten kennis kregen van de instructie, die Leicester van koningin Elizabeth ontvangen had, en waarin hem voorbehouden was om gouverneurs in steden en gewesten aan te stellen, wist Oldenbarneveldt bij tijds nog door te zetten, dat de jonge graaf Maurits tot Stadhouder van Holland en Zeeland benoemd werd. In 1586 werd Oldenbarneveldt „Advokaat van den Lande” en kreeg hij dus de leiding der binnen- en buitenlandsche zaken in Holland en daarmee van de Republiek.
In deze hachelijke jaren heeft hij met groot talent en groote toewijding gearbeid, met taaie vasthoudendheid, die soms op halsstarrigheid geleek doorgezet wat hij eenmaal als plan had opgevat. Door de schokken en gevaren van het Leicestersche tijdvak heeft hij zijn provincie veilig geleid.
Na Leicester’s vertrek heeft hij, toen eenmaal aan den wensch van Willem Lodewijk, stadhouder van Friesland, en Prins Maurits naar den offensieven krijg was voldaan, dien bevorderd met al zijn invloed. Den tocht naar Duinkerken in 1600 dreef hij door tegen den raad van Prins Maurits; toen deze den slag bij Nieuwpoort gewonnen had, en het raadzaam oordeelde terug te trekken, gaf dit aanleiding tot verkoeling der verhouding tusschen Oldenbarneveldt en Maurits, die hem verweet het leger der Staten noodeloos in gevaar te hebben gebracht.
Van groote beteekenis is Oldenbarneveldt’s invloed geweest bij de oprichting der Oost-lndische compagnie.
De opkomende handel dreigde door de concurrentie der vele compagnieën te gronde te gaan.
Op Oldenbarneveldt’s aandrang werden onder den druk der Engelsche pogingen om ons uit Indië te verdringen deze compagnieën tot de eene groote vereenigd, die de kracht van onzen handel en scheepvaart in deze jaren van onze krijgvoering geweest is. In deze jaren begon bij Oldenbarneveldt de overtuiging sterker te worden, dat niettegenstaande de oorlog overwinnend gevoerd werd en de eene provincie na de andere van vijanden was gezuiverd, men toch moest aansturen op een vrede.
In het begin had hij hiervoor weinig steun tegenover den Prins en diens militaire omgeving. Hij was niet populair; had integendeel vele vijanden, die hem van heerschzucht beschuldigden en hem trachtten te ondermijnen.
Toch zette hij door. Vredesaanbiedingen waren door het Zuiden reeds in 1600 gedaan en werden sinds herhaald.
In 1607 begonnen serieuze onderhandelingen over een wapenstilstand. Het gelukte den Franschen gezant Jeannin Maurits en Willem Lodewijk voor Oldenbarneveldt’s plannen in zooverre te winnen, dat ze hun tegenstand opgaven.
In 1609 werd het Bestand gesloten. Jeannin vereerde Oldenbarneveldt de som van 20.000 gulden.
Zulk een aanbod was niets ongewoons, maar bij de heerschende vijandschap tegen den staatsman was het gevaarlijk voor dezen om het te aanvaarden.
Toch deed hij het.
Aanbiedingen van Spaansche zijde echter sloeg hij af. Prins Maurits’ vreeze, dat vrede naar buiten strijd van binnen zou beteekenen, bleek niet ongegrond.
De voorteekenen waren er reeds, 't Ging om hetfundamenteele leerstuk der praedestinatie. De strijd tusschen Augustinus en Pelagius over de algeheele verdorvenheid des menschen, tusschen Luther en Erasmus over den vrijen wil, werd in de Nederlanden voortgezet tusschen de Gereformeerden en Coornhert, Coolhaes, e.a. en bereikte zijn hoogtepunt in ’t begin der 17e eeuw, toen Gomarus en Arminius tegenover elkander stonden.
Aan de zijde van Arminius schaarden zich de Humanisten, Libertijnen, meest vertegenwoordigd in de regentenkringen, waar Oldenbarneveldt zijn medestanders had. In die kringen heerschte ten opzichte van de kerk de overtuiging, door den Advokaat aldus geformuleerd : „De autoriteit van de Staten over kerkelijke personen en zaken heb ik altijd voorgestaan als een principaalste en noodelijkste Hoogheid en recht van den Lande”.
Gevolg van die afhankelijkheid der kerk was begunstiging der Overheid van de Arminiaansche proponenten, verstoring der Gomaristische godsdienstoefeningen, belemmering, straks vervolging der Gereformeerden. De Arminianen dienden bij de Staten van Holland een Remonstrantie in, uiteenzetting van hun gevoelens, door Oldenbarneveldt doorgezien en gekeurd.
De wensch der Contraremonstranten, dat een algemeene en nationale synode de twist zou beslechten werd door den Landsadvokaat uit provincialistische overwegingen tegengestaan. Toen eindelijk in 1617 Prins Maurits partij koos voor de Contra-Remonstranten en hun de Kloosterkerk in Den Haag afstond, antwoordden daarop de Staten van Holland onder leiding van Oldenbarneveldt met een reeks van besluiten, terecht onder den naam van „Scherpe Resolutie” berucht. „Er lag een burgeroorlog in opgesloten” (Fruin).
Prins Maurits, door de Staten-Generaal gemachtigd, nam zijn maatregelen, de vervolgden werden beschermd, het besluit ter saamroeping van een Nationale Synode genomen, Oldenbarneveldt met Huge de Groot, Hogerbeets en Ledenberg gevangen genomen.
De Synode kwam te Dordrecht bijeen (1618— 1619), tegelijk werd in Den Haag het proces tegen den Landsadvokaat gevoerd.
Dit proces, dat maandenlang duurde, eindigde in een ter dood veroordeeling wegens landverraad. 13 Mei 1619 werd het vonnis voltrokken. Immer is van Staatsgezinde zijde dit vonnis als een bitter verwijt den Oranje-gezinden voorgehouden, welk verwijt door deliberaal-gezinde geschiedschrijvers is herhaald: ’t wordt een gerechtelijke moord genoemd.
Te bejammeren is ’t ongetwijfeld, dat Prins Maurits van zijn recht van gratie geen gebruik heeft gemaakt, hoe ook door personen van hooge kwaliteiten als zijn stiefmoeder Louise de Coligny en Willem Lodewijk er toe aangespoord. Maar ook aan de andere zijde moet worden erkend, dat de partij van den LandsAdvokaat door haar uittartende woorden en houding het geven van gratie bijkans onmogelijk heeft gemaakt.
Even erg is echter, dat de leden van de buitengewone rechtbank door de hevigheid van den twist het pijnlijke gevoel hebben gemist over een Staatsman van zulke kwaliteiten en verdiensten, te hebben moeten oordeelen. Oldenbarneveldt’s hoofd viel op ’t schavot, omdat hij in ’t politieke de kracht zijner beginselen te goeder trouw heeft overschat, een fout, die met zijn val en die zijner partij genoegzaam zou zijn gestraft.