I. Izébel, wier naam gewoonlijk wordt verklaard als „het kustland is woonplaats”, wat echter onwaarschijnlijk klinkt, was de dochter van den Tyrischen koning Ethbaal.
Ze werd aan Achab uitgehuwelijkt ter bevestiging van het met Noord-Israël gesloten verbond. Zoo werd zij de moeder van Ahazia en Joram, koningen van Israël, en van Athalia, de gemalin van Josafats zoon Joram van Juda.
In de boeken der Koningen wordt zij ons geteekend als een krachtige persoonlijkheid, maar weinig kieskeurig in haar middelen. Met Achab streeft ze er naar om aan Melkart, den Tyrischen zonnegod, een plaats te doen inruimen naast Jahwe.
Zoo wordt dan ook in Samaria een tempel voor Melkart gebouwd (1 Kon. 16 : 31 v.), wiens „profeten” op haar steun kunnen rekenen (1 Kon. 18 : 19). Na Melkarts nederlaag op den Karmel neemt zij dan ook den strijd met Elia op, wien ze volgens den Griekschen tekst van 1 Kon. 19 : 2 heeft doen toevoegen: „zijt gij Elia, ik ben Izébel.” Dat zij beschouwd werd als het hoofd der baal-vereerders blijkt uit Jehu’s woord (2 Kon. 9 : 22).
Zelfs voor bloedige vervolging schrikt zij niet terug (1 Kon. 18 : 13). Haar invloed op Achab was groot, gelijk ook de Naboth-historie leert (1 Kon. 21 : 5 v.v.).
Ongebroken blijft haar kracht, zelfs wanneer Achab zich weer omringt met „profeten des Heeren” (1 Kon. 22) en haar zoon Joram het Melkart-beeld verwijdert (2 Kon. 3:2). In koninklijk gewaad treedt ze Jehu tegemoet, wanneer deze als overwinnaar Jizreël binnenrijdt, en ze begroet hem als „moordenaar zijns heeren”.
Als koningin wil zij sterven, maar afschuwelijk is haar dood. Twee harer eunuchen werpen haar voor Jehu’s paarden, die haar vertreden en Jizreëls honden vreten haar lijf, zoodat naar Semitisch geloof haar ziel eeuwig omdolen moet (2 Kon. 9 : 30-35).II. Als „vrouw van hoererijen en tooverijen” leeft Izébel ook bij de nageslachten voort. Onder haar naam wordt in Openb. 2:20 v.v. een vrouw genoemd, die in de gemeente van Thyatira zich de eere toekent van een „profetes” en op grond harer gepretendeerde Godsopenbaringen voor haar woorden goddelijk gezag opeischt en „leeren” wil. Daarbij verleidt zij haar volgelingen tot „hoereeren” en „het eten van offervleesch”, d. w. z. tot het deelnemen aan offermaaltijden ter eere der afgoden, waaraan ook onzedelijke handelingen verbonden waren. Haar „hoereeren” is dus eigenlijk en overdrachtelijk. Verschrikkelijke straffen worden over haar en haar volgelingen aangekondigd.